ECLI:NL:OGHACMB:2016:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
69471 – H 333/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake de omvang van geldvorderingen in een erfrechtelijke geschil tussen broers

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers, zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde], na het overlijden van hun moeder, de erflaatster. De erflaatster overleed op 28 oktober 2013 zonder testament, waardoor de wettelijke verdeling van toepassing is. De vader van de broers heeft de goederen van de nalatenschap verkregen, en de broers hebben een niet-opeisbare geldvordering ten laste van de vader, overeenkomend met hun erfdeel. Zoon [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de omvang van zijn geldvordering werd vastgesteld.

Tijdens de procedure heeft zoon [appellant] betoogd dat de bedragen die zijn vader aan hem en aan zoon [geïntimeerde] heeft gegeven, geen schenkingen waren, maar betalingen ter voldoening van een natuurlijke verbintenis. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de door zoon [appellant] gestelde geestelijke zorg aan zijn ouders niet kan worden aangemerkt als een natuurlijke verbintenis. Het Hof heeft vastgesteld dat de bedragen die aan beide zonen zijn gegeven, als schenkingen moeten worden beschouwd en dat de omvang van hun geldvorderingen op nihil moet worden vastgesteld. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beschikking van het Hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de omvang van de geldvorderingen van zowel zoon [appellant] als zoon [geïntimeerde] op nihil. Dit besluit is genomen in het licht van de nauwe familierelatie tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2016 BESCHIKKING NO.
Registratienrs. 69471 – H 333/15
Uitspraak: 5 januari 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[Zoon appellant],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: zoon [appellant],
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen

1.[de Vader],

wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
2. [zoon geïntimeerde] ,
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: zoon [geïntimeerde],
oorspronkelijk gevoegde partij aan de zijde van de vader, thans geïntimeerde,
gemachtigde van beide geïntimeerden: mr. M.N. Meyer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummer EJ 69471 van 2013 gegeven en op 13 november 2014 en 16 maart 2015 uitgesproken tussenbeschikkingen en de op 13 augustus 2015 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Op 9 juni 2015 heeft het Hof het verzoek van zoon [appellant] om vergunning tot tussentijds appel tegen de tussenbeschikking van 16 maart 2015 afgewezen (H 140/15).
1.3.
Zoon [appellant] heeft in een op 14 september 2015, dus tijdig, ingekomen als beroepschrift aan te merken ‘akte van appel’, met producties, hoger beroep ingesteld van voornoemde eindbeschikking. In een op 21 september 2015 ingekomen ‘memorie van grieven’ heeft hij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en overeenkomstig het slot van zijn beroepschrift, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal beslissen, met veroordeling van de vader en zoon [geïntimeerde] in de kosten.
1.4.
De vader en zoon [geïntimeerden] hebben in een verweerschrift, met productie, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van zoon [zoon appellant] in de kosten van het hoger beroep.
1.5.
Op 8 december 2015 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. Alle drie partijen zijn in persoon verschenen, de vader en zoon [geïntimeerden], vergezeld van hun gemachtigde. Zoon [appellant] heeft gepleit aan de hand van een overgelegde pleitnotities.
1.6.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Op 28 oktober 2013 is [ naam erflaatster ] (hierna te noemen: de erflaatster), echtgenote van de vader en moeder van zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde], overleden. De erflaatster heeft geen testament gemaakt. Zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde] zijn de enige kinderen van de erflaatster en van de vader, zodat de wettelijke verdeling van toepassing is (artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek [BW]). Deze wettelijke verdeling houdt in dat de vader van rechtswege alle goederen van de nalatenschap heeft verkregen (artikel 4:13 lid 2 BW). Zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde] hebben van rechtswege een niet-opeisbare geldvordering verkregen ten laste van de vader, overeenkomend met hun erfdeel (artikel 4:13 lid 3 BW).
2.2.
Het Hof begrijpt het verzoek van de vader aldus dat hij een rechterlijke vaststelling wenst van de omvang van de geldvorderingen van zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde] (artikel 4:15 lid 1 BW); ter zitting van het Hof heeft de vader bevestigd dat dit juist is. In het onderhavige geval is een boedelbeschrijving door de notaris als bedoeld in artikel 4:16 lid 1 BW in verbinding met artikel 673 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Rv] niet nodig. Als productie 5 bij het inleidend verzoekschrift is een beschrijving gegeven van de samenstelling en omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap (uitkomend op NAf 2.226.320,56), waarvan in beginsel de helft de nalatenschap uitmaakt. Voor zover over de posten geschil bestaat zal het Hof een beslissing nemen.
2.3.
Partijen zijn het erover eens dat met de ‘Waarde [huis adres] te Suriname’ ad NAf 181.500,= geen rekening moet worden gehouden, aangezien het desbetreffende huis niet tot de nalatenschap behoort. De vader heeft het huis verkregen onder uitsluitingsclausule, zodat het niet ging behoren tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap en evenmin voor de helft tot de nalatenschap van de erflaatster.
2.4.
In de beschrijving zijn opgenomen een ‘Vordering op [zoon geïntimeerde]’ ad NAf 597.996,65 en ‘Vorderingen op [zoon appellant]’ ad NAf 400.000,=. Volgens de vader, die kennelijk tijdens het huwelijk het bestuur had over de desbetreffende gelden, zijn het geen leningen maar schenkingen (van hand tot hand). Hij heeft zijn twee kinderen willen bevoordelen en zijn twee kinderen waren zich ervan bewust dat zij het geld niet behoefden terug te geven.
2.5.
Volgens [zoon appellant] bestond er ten aanzien van de schenking van de vader aan zoon [geïntimeerde] een wilsgebrek. De vader was zich er niet van bewust dat het huis [Wijk], voor de verkrijging waarvan de vader NAf 559.496,66 aan zoon [geïntimeerde] heeft geschonken, op naam stond van de echtgenote van zoon [geïntimeerde], terwijl zoon [geïntimeerde] en zijn echtgenote niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Zoon [appellant] wenst daarom teruggave van het geld aan de ontbonden huwelijksgemeenschap (voor de helft: nalatenschap) door zoon [geïntimeerde] of door de echtgenote van zoon [geïntimeerde]. De vader en zoon [geïntimeerde] verzetten zich hiertegen. Ter zitting van het Hof heeft zoon [appellant] verklaard dat de vader ca. zeven jaar geleden erachter kwam dat het huis privé-eigendom van de echtgenote van zoon [geïntimeerde] was. Dit betekent dat, aangenomen dat sprake was van een wilsgebrek en dat zoon [appellant] een rechtsvordering tot vernietiging kan instellen, deze ingevolge artikel 3:52 BW, met een termijn van drie jaren, is verjaard. Dit is ter zitting van het Hof aan de orde geweest en het Hof begrijpt uit de opstelling van zoon [geïntimeerde] dat hij zich op verjaring beroept.
2.6.
Zoon [appellant] stelt dat geen sprake was van een schenking (laat staan van een lening) aan hem van voornoemd bedrag van NAf 400.000,=. Volgens zoon [appellant] voldeed de vader aan een natuurlijke verbintenis, zodat met het bedrag, als zijnde een betaling, niet moet worden rekening gehouden ter bepaling van de omvang van zijn geldvordering als bedoeld in artikel 4:13 lid 3 BW. De natuurlijke verbintenis zou volgens zoon [appellant] zijn ontstaan uit de geestelijke zorg die hij jarenlang aan zijn ouders, althans aan erflaatster, heeft besteed.
2.7.
Ingevolge artikel 6:3 lid 2 onder b BW bestaat een natuurlijke verbintenis, wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Hier geldt een objectieve maatstaf. Als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zoon [appellant], rijst de vraag of de door de vader aan zoon [appellant] gegeven NAf 400.000,= naar maatschappelijke opvattingen een remuneratoire schenking opleveren dan wel de nakoming van een natuurlijke verbintenis.
2.8.
Naar het oordeel van het Hof levert de door zoon [appellant] gestelde jarenlange geestelijke zorg aan zijn ouders, althans aan zijn moeder, in de door hem gestelde omstandigheden (waaronder het afgezien hebben van remigratie naar Nederland), naar maatschappelijke opvattingen geen natuurlijke verbintenis op tot betaling van NAf 400.000,=. Sprake is derhalve van een (al dan niet remuneratoire) schenking.
2.9.
Zowel de aan zoon [appellant] gegeven NAf 400.000,= als de aan zoon [geïntimeerde] gegeven NAf 597.996,65 zijn schenkingen die moeten worden ingebracht (artikel 92
Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek).
2.10.
Rekening houdende met het Surinaamse huis (zie rov. 2.3) is de waarde van de ontbonden huwelijksgemeenschap NAf 2.226.320,56 minus Naf 181.500,= i.e. NAf 2.044.820,56. De waarde van de nalatenschap is hiervan de helft, i.e. NAf 1.022.410,28. De vader, zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde] erven gelijkelijk bij versterf (artikel 4:10 lid 1 onder a BW in verbinding met artikel 4:11 lid 1 BW). De waarde van het erfdeel van elk is dus een derde deel, i.e. NAf 340.803,43. Dit is minder dan hetgeen zoon [appellant] en zoon [geïntimeerde] moeten inbrengen, zodat de omvang van hun geldvordering als bedoeld in artikel 4:13 lid 3 BW nihil is.
2.11.
Ook als het huis Biesheuvel 26 ongeveer twee keer zoveel waard zou zijn als in het overzicht is opgenomen, zoals zoon [appellant] kennelijk voorstaat (akte van antwoord III van 18 juni 2015, onder 49a: NAf 650.000,= in plaats van NAf 330.000,=), zal de omvang der geldvorderingen nihil zijn.
2.12.
Het Hof zal met vernietiging van de bestreden beschikking de omvang van de twee geldvorderingen op nihil vaststellen. In verband met de nauwe familierelatie tussen partijen worden de kosten van deze procedure gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- stelt ingevolge artikel 4:15 lid 1 BW de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering van zoon [appellant] op nihil;
- stelt ingevolge artikel 4:15 lid 1 BW de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering van zoon [geïntimeerde] op nihil;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, T.A.M. Tijhuis en D. Radder, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2016 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.