Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.De beoordeling
zeker niet alleen’zag op de aandelenoverdracht.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) van 15 oktober 2014. [Appellante] was oorspronkelijk gedaagde en is thans appellante, terwijl [geïntimeerde] oorspronkelijk eiser was en thans geïntimeerde. De procedure betreft een overeenkomst die op 22 december 2003 is gesloten, waarbij [appellante] zich verplichtte tot betaling van € 1.169.500 aan [geïntimeerde] en de overdracht van een woonhuis en zes appartementen. [Appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat de overeenkomst niet nagekomen hoeft te worden omdat er een overeenkomst tot afstand van recht zou zijn gesloten. Het Hof heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Het Hof heeft de verklaringen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van [appellante] en zijn echtgenote onvoldoende zijn om te bewijzen dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van zijn recht op nakoming van de overeenkomst. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de overeenkomst niet vernietigbaar is op grond van wilsgebrek, omdat beide partijen redelijkerwijs moesten begrijpen dat de overdracht van de aandelen van [geïntimeerde] in de Haan Construction onderdeel was van de overeenkomst. Het Hof heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en het vonnis van het GEA bevestigd, waarbij [appellante] is veroordeeld in de proceskosten.