ECLI:NL:OGHACMB:2016:61

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
AR 52589 - H 82/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van Belgisch recht bij overdracht van betwist recht

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Alveras N.V., een naamloze vennootschap naar Belgisch recht, tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft de toepassing van artikel 1699 van het Belgische Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden schetst waaronder iemand zich kan bevrijden van een betwist recht dat aan een overnemer is overgedragen. Alveras betoogde dat de overdracht niet onderhevig was aan speculatie en dat de voorwaarden van de wet niet van toepassing waren. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de bepalingen van het Belgische recht wel degelijk van toepassing zijn, ongeacht de speculatieve aard van de overdracht.

Daarnaast voerde Alveras aan dat de overdracht van een vordering op een derde, Taf Consulting N.V., niet correct was uitgevoerd en dat de gemaakte proceskosten vergoed dienden te worden. Het Hof oordeelde dat de gemaakte proceskosten niet onder de vergoeding vallen die de overnemer recht heeft op basis van de wet. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat [geïntimeerde] aan Alveras de werkelijke prijs van de overdracht, zijnde één euro, diende te vergoeden, maar dat er geen wettelijke kosten waren gemaakt die vergoed moesten worden. Het Hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt, en wees de vordering van Alveras af.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 52589 - H 82/15
Uitspraak: 8 maart 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALVERAS N.V.,
gevestigd te Peer, België,
appellante,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J.J. Huizing.
De partijen worden hierna Alveras en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 23 juni 2015 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Alveras. Op 8 september 2015 heeft Alveras een akte ingediend, met producties. Op 24 november 2015 heeft [geïntimeerde] een (antwoord)akte ingediend, met producties. Op 26 januari 2016 heeft Alveras een akte (uitlating producties) ingediend, eveneens met producties. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
De volgende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van België (hierna: BW-België) zijn van belang.
Art. 1699. Hij tegen wie een betwist recht is overgedragen, kan zich daarvan door de overnemer doen bevrijden, mits hij hem de werkelijke prijs van de overdracht en de wettig gemaakte kosten vergoedt, samen met de interest te rekenen van de dag waarop de overnemer de prijs voor de hem gedane overdracht betaald heeft.
Art. 1700. (...)
Art. 1701. De bepaling van artikel 1699 is niet van toepassing:
1° Wanneer de overdracht gedaan is aan (...);
2° Wanneer zij gedaan is aan een schuldeiser tot betaling van hetgeen hem verschuldigd is;
3° (...).
2.2
Alveras heeft primair (in hoofdorde) aangevoerd dat art. 1699 BW-België niet van toepassing is, omdat in dit geval niet daadwerkelijk sprake is van speculatie en daarom niet is voldaan aan de ratio van de wet (ratio legis).
Dit verweer wordt verworpen. Aangenomen moet worden dat
art. 1699 BW-België ook van toepassing is, indien niet daadwerkelijk sprake is van speculatie. De wettekst stelt niet de voorwaarde dat daarvan daadwerkelijk sprake moet zijn en de wetsgeschiedenis dwingt evenmin tot die conclusie.
2.3
Alveras heeft subsidiair (in ondergeschikte orde) een beroep gedaan op de tweede uitzondering van art. 1701 BW-België. Hiertoe heeft Alveras gesteld dat de heer A.J. Oostergetel (hierna: Oostergetel) een vordering had op de gefaillieerde Taf Consulting N.V. (hierna: Taf). De overdracht van de vordering op [geïntimeerde] is de facto gebeurd ter vergoeding van de vordering van Oostergetel op Taf, aldus Alveras.
Ook dit verweer wordt verworpen. Indien al kan worden aangenomen dat Oostergetel bereid was zijn (al dan niet concurrente en al dan niet erkende) vorderingen op de failliete boedel van Taf prijs te geven in ruil voor de bereidheid van de curator om de vordering van Taf op [geïntimeerde] aan Alveras te cederen voor een prijs van € 1,-, en het vervolgens zo tussen Oostergetel en de curator is afgesproken en uitgevoerd, dan kan niettemin niet gezegd worden dat de overdracht van de vordering is gedaan tot betaling van hetgeen Taf aan zijn schuldeiser verschuldigd was. Niet alleen kunnen Oostergetel en Alveras niet vereenzelvigd worden, maar bovendien kan de uitvoering van een dergelijke afspraak tussen een faillissementscurator en een schuldeiser van de gefaillieerde niet aangemerkt wordt als een overdracht tot betaling van hetgeen de gefailleerde aan de schuldeiser verschuldigd is.
2.4
Meer subsidiair (in meest ondergeschikte orde) heeft Alveras betoogd dat Alveras bij de naasting door [geïntimeerde] schadeloos gesteld moet worden voor de gemaakte proceskosten (gerechtskosten).
Voor dit standpunt is steun te vinden in het zijdens Alveras overgelegde wetscommentaar van A. Christiaens. Die schrijft namelijk:
"Artikel 1699 verleent de overgedragen schuldenaar het recht zich door de overnemer te doen bevrijden door hem te vergoeden voor de prijs van de overdracht en de accessoria van de prijs. De overnemer wordt aldus onteigend van wat hij jegens de overdrager heeft verworven. Hij ontvangt volledige vergoeding voor het ondergane verlies (damnum emergens) maar niets over de te verwachten winst (lucrum cessans). De vergoeding omvat aldus:
1° De werkelijke prijs van de overdracht (...).
2° De interesten (...).
3° De wettig gemaakte kosten. Dit zijn de kosten van de overdracht: eventueel ereloon van notaris, registratierechten, overschrijving van de akte en kennisgevingen indien de overdracht aan een van die formaliteiten onderworpen was.
4° De kosten van het geding waaraan door de naasting een einde wordt gemaakt. De wet maakt hiervan geen gewag, maar dit is een gevolg van het principe dat de overnemer recht heeft op volledige vergoeding voor zijn verlies. Wie het tegen hem ingeroepen recht betwist en toch overgaat tot naasting om een einde te maken aan het proces, geeft trouwens blijk van weinig vertrouwen in de goede afloop van zijn proces, anders zou hij niet overgaan tot naasting."
Voor het standpunt dat de gemaakte proceskosten niet vergoed behoeven te worden, is enige steun te vinden in het zijdens [geïntimeerde] overgelegde wetscommentaar van A. Kluyskens. Die schrijft:
"Wat moet de gecedeerde schuldenaar, die zijn recht op naasting uitoefent, uitkeeren aan den overnemer?
(...)
De wet heeft gewild dat de cessionaris die eigenlijk onteigend wordt van het betwiste recht, ten gevolge van deze onteigening geen schade lijden zou, en dat hem derhalve alles zou terugbetaald worden wat hij voor de verkrijging van het betwiste recht uitgegeven heeft."
2.5
Men kan verschillend denken over de vraag of gemaakte proceskosten (hetzij de werkelijke, hetzij de geliquideerde) vallen onder het "verlies" waarvoor naar de ratio van art. 1966 BW-België volledige vergoeding moet worden geboden. Enerzijds vallen die kosten niet onder hetgeen de overnemer voor de verkrijging van het betwiste recht uitgegeven heeft, anderzijds vallen zij wel onder hetgeen de overnemer kennelijk bereid is uit te geven om te trachten het verkregen, maar betwiste recht in rechte te doen vaststellen. Wat hiervan zij, de enkele vermelding in het commentaar van Christiaens acht het Hof een onvoldoende basis om te kunnen aannemen dat naar Belgisch recht deze kosten moeten worden vergoed. De wettekst lijkt erop te wijzen dat het niet hoeft. Deze maakt immers de indruk een volledige omschrijving te geven van hetgeen bij deze vorm van "naasting" moet worden vergoed. Evenmin zijn er uitspraken van Belgische (of andere) (hoogste of lagere) rechters overgelegd of bij het Hof bekend waarin geoordeeld is dat dergelijke kosten moeten worden vergoed. Het Hof neemt dus aan dat deze kosten niet behoeven te worden vergoed.
2.6
Aldus dient [geïntimeerde] aan Alveras te vergoeden:
a. de werkelijke prijs van de overdracht: één euro;
b. de wettig gemaakte kosten voor de overdracht: nihil;
c. de interest te rekenen van de dag waarop de overnemer de prijs voor de hem gedane overdracht betaald heeft tot de dag waarop [geïntimeerde] aan Alveras betaald heeft.
Uit de laatste aktewisseling blijkt dat [geïntimeerde] een cheque ter waarde van één euro naar het kantoor van de gemachtigde van Alvares gestuurd heeft. Dit geldt als een betaling, ook indien de cheque niet is geïnd. Ter vermijding van onnodige executieproblemen en gelet op de verwaarloosbare hoogte van het bedrag stelt het Hof de interest op nihil.
Dit betekent dat [geïntimeerde] heeft vergoed wat hij dient te vergoeden.
2.7
Nu [geïntimeerde] zich in hoger beroep heeft doen bevrijden van het betwiste recht, komt het Hof niet toe aan beantwoording van de vragen of het betwiste recht rechtsgeldig is overgedragen, of de vordering is verjaard en of het betwiste recht bestond was of niet. Ter zake van die vragen is geen van beide partijen in het ongelijk gesteld. In die bijzondere situatie ziet het Hof aanleiding de proceskosten in beide instanties aldus te compenseren dat iedere partijen de eigen kosten draagt, ook al wordt de vordering afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep (in de hoofdzaak);
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S. Verheijen en
T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.