ECLI:NL:OGHACMB:2016:58

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
AR 2384/13 - ghis 74745 - H 255/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot de heffing van griffierecht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Coffie, heeft in een eerdere procedure een vonnis ontvangen waarin een griffierecht van Afl. 14.100,00 werd nageheven. De appellant betoogde dat zij erop mocht vertrouwen dat de griffier bij de heffing beschikte over alle benodigde gegevens en dat er geen aanvullende heffing zou plaatsvinden, gesteund door het rechtszekerheidsbeginsel. Het Hof oordeelde echter dat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om het financiële belang van de zaak schriftelijk aan te geven, zoals vereist door art. 85 van het Procesreglement. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant niet kon vertrouwen op de juistheid van de griffierechtheffing.

Het Hof merkte op dat de advocaat van de appellant, als gemachtigde, beter op de hoogte had moeten zijn van de relevante regels en gegevens. De appellant had op 24 februari 2016 een bedrag van Afl. 7.500,00 bijbetaald, maar het Hof kon niet vaststellen of er een verzetprocedure was gevolgd en op basis waarvan dit bedrag was betaald. Daarom werd de appellant opnieuw in de gelegenheid gesteld om een akte uitlating griffierecht in te dienen. De zaak werd vervolgens naar de rol van 21 juni 2016 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 2384/13 - ghis 74745 - H 255/15
Uitspraak: 24 mei 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. C.B.A. Coffie,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Nederland,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.G.T.M. Kloes.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 19 januari 2016 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating griffierecht.
Op 23 februari 2016 heeft [appellant] een akte ingediend, met een productie.
Op 22 maart 2016 heeft [geïntimeerde] een antwoordakte ingediend.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het vonnis van 19 januari 2016 heeft het Hof overwogen dat
Afl. 14.100,00 aan griffierecht wordt nageheven en dat dit bedrag uiterlijk op
1 maart 2016 dient te worden betaald.
2.2
In haar akte van van 23 februari 2016 heeft [appellant] met een beroep op HR 26 februari 1993, NJ 1994/346, betoogd dat er geen bedrag meer kan worden nageheven. Volgens haar mocht zij ervan uitgaan dat de griffier op het moment dat hij het griffierecht hief, beschikte over alle voor een juiste berekening van het griffierecht vereiste gegevens, en brengt het rechtszekerheidsbeginsel mee dat zij erop mocht vertrouwen dat geen aanvullende heffing zou plaatsvinden.
2.3
Dit betoog faalt. In strijd met art. 85 van het Procesreglement heeft [appellant]] bij de indiening van de akte van hoger beroep niet schriftelijk het financiële belang van de zaak aangegeven. Reeds daarom mocht zij niet ervan uitgaan dat de griffier beschikte over alle voor een juiste berekening van het griffierecht vereiste gegevens.
Bovendien geldt het volgende. Op de website van het Hof is de Handleiding griffierecht, tweede editie (1 oktober 2015) gepubliceerd. Onder 5 staat daarin
- in een ander verband - dat de advocaat beter moet weten dan de griffie, omdat hij in zijn positie gemakkelijker de relevante gegevens kan kennen en omdat van hem mag worden verwacht dat hij de relevante regels kent.
Op overeenkomstige gronden moet in het algemeen worden aangenomen dat indien in een zaak waarbij een advocaat als gemachtigde optreedt, bij de indiening van de akte van appel het griffierecht wordt begroot door een griffiemedewerker, de advocaat niet erop mag vertrouwen dat ten tijde van het wijzen van het eerste Hofvonnis geen naheffing zal plaatsvinden. Hij moet in beginsel rekening houden met de mogelijkheid dat dit wel zal gebeuren.
Voor de heffing van griffierecht bij de Hoge Raad in de jaren negentig van de vorige eeuw gold wellicht iets anders.
2.4
In haar akte van 23 februari 2016 heeft [appellant] aangekondigd dat zij in verzet zal komen en voor zover nodig onder protest zal betalen. Bij de stukken heeft het Hof een kwitantie aangetroffen, waaruit blijkt dat zij op 24 februari 2016 Afl. 7.500,00 heeft bijbetaald.
Uit het dossier kan het Hof niet opmaken of er een verzetprocedure is gevolgd en het is het Hof ook niet duidelijk waarop het bijbetaalde bedrag van
Afl. 7.500,00 is gebaseerd (het nageheven bedrag is immers niet Afl. 7.500,00, maar Afl. 14.100,00). Het Hof zal daarom [appellant]] opnieuw in de gelegenheid stellen een akte uitlating griffierecht in te dienen. Ter bevordering van een voortvarende procesvoering zal het Hof ambtshalve de rolaanduiding P3 toevoegen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 juni 2016 (ambtshalve P3) voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [appellant]];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 24 mei 2016
in tegenwoordigheid van de griffier.