ECLI:NL:OGHACMB:2016:5

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AR 690/13 - ghis 71943 - H 36/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig voor gedragingen van degene die met het voertuig laat rijden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig voor de gedragingen van een derde die met het voertuig rijdt. De oorspronkelijke eiser, Boogaard Assurantiën N.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De zaak draait om de vraag of de eigenaar van het voertuig aansprakelijk kan worden gehouden voor schade veroorzaakt door een bestuurder, die zonder toestemming het voertuig heeft meegenomen. De eigenaar, [geïntimeerde], heeft betoogd dat hij niet aansprakelijk is omdat de bestuurder, met wie hij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was, de autosleutel zonder zijn medeweten heeft genomen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de zorgeloosheid van [geïntimeerde] hem de gelegenheid heeft gegeven om met het voertuig te rijden, waardoor hij aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan. Het Hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en de vordering van Boogaard Assurantiën toegewezen, inclusief de kosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van voertuigbezitters en de implicaties van zorgeloosheid in het kader van aansprakelijkheid.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 690/13 - ghis 71943 - H 36/15
Uitspraak: 23 februari 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BOOGAARD ASSURANTIËN N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. A.J. Swaen en D.M. Passchier,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman.
De partijen worden hierna Boogaard Assurantiën en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 16 juni 2015 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een akte ingediend, met een productie, en
Boogaard Assurantiën een antwoordakte. Daarna is vonnis gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
De door [geïntimeerde] verdedigde opvatting dat de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 12, hierna: Lam) als lex specialis derogeert aan de Landsverordening wegverkeer
(AB 1997 no. 18, hierna: LvWV) als lex generalis vindt geen steun in het recht.
2.2
De Lam bepaalt onder meer:
Art. 3 lid 1. De verzekering moet de wettelijke aansprakelijkheid dekken van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd.
Art 3 lid 3. De verzekering moet de wettelijke aansprakelijkheid voor de door het motorrijtuig veroorzaakte schade dekken, zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet.
Art. 6 lid 1. De benadeelde heeft jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens deze landsverordening is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. (...)
Art. 10 lid 1. Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen. De vorige volzin geldt niet met betrekking tot het bedrag waarmede het van de verzekeraar gevorderde de krachtens artikel 14 vastgestelde som of sommen overschrijdt.
Art. 10 lid 2. De verzekeraar die ingevolge deze landsverordening de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten overeenkomst was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. (...)
Uit dit samenstel van wetsbepalingen blijkt dat het kan voorkomen dat een verzekeraar wettelijk verplicht is tot uitkering van schadevergoeding aan de benadeelde over te gaan, ofschoon de aansprakelijkheid niet door een overeenkomst was gedekt. In dat geval heeft de verzekeraar verhaal op de aansprakelijke persoon. Dat kan ook de verzekeringnemer of verzekerde zijn. Het andersluidende betoog van [geïntimeerde] kan niet als juist worden aanvaard.
2.3
Art. 20 van de Bijzondere Verzekeringsvoorwaarden bepaalt:
"20 AFSTAND VAN VERHAALSRECHT
Tenzij hun aansprakelijkheid elders is verzekerd doet de maatschappij afstand van haar recht op verhaal van de door haar betaalde vergoeding op:
20.1
De bestuurder van het motorrijtuig.
20.2
Een passagier van het motorrijtuig, die door de verzekeringnemer was
gemachtigd als zodanig van het motorrijtuig gebruik te maken.
20.3
De werkgever indien hij voor de onder 1 en 2 bedoelde personen aansprakelijk
is.
20.4
mits
a. Zij de schade niet opzettelijk hebben veroorzaakt.
b. Zij de in de Algemene Voorwaarden genoemde verplichtingen bij schade zijn nagekomen.
c. Voor hen geen uitsluitingsgrond, genoemd in de artikel 7 van de Algemene Voorwaarden en artikelen 4, 11 en 21 van de
Bijzondere Voorwaarden van toepassing is."
Nu [geïntimeerde] geen bestuurder, passagier of werkgever in de zin van art. 20.1, 20.2 en 20.3 was, houdt dit beding geen afstand van recht op verhaal op hem in. In het midden kan blijven of Boogaard Assurantiën (ook) verhaal kan of kon nemen op [bestuurder] als bestuurster van het motorrijtuig, omdat dit niet van belang is voor de vraag of Boogaard Assurantiën verhaal kan nemen op [geïntimeerde] als (een) aansprakelijke persoon. Indien er meer aansprakelijke personen zijn, staat het Boogaard Assurantiën vrij te beslissen of zij enige van hen aanspreekt en zo ja, wie.
2.4
Art. 4 van de Bijzondere Verzekeringsvoorwaarden bepaalt:
"4 UITSLUITINGEN
In aansluiting op het terzake bepaalde in de Algemene Voorwaarden is tevens van de verzekering uitgesloten:
De uitsluitingen gelden niet voor de verzekerde die aantoont, dat de hierin
bedoelde omstandigheden zich buiten zijn weten en tegen zijn wil hebben
voorgedaan en dat hem terzake van deze omstandigheden redelijkerwijs geen
verwijt treft."
De LvWV bepaalt onder meer:
Art 19 lid 1. Indien door een botsing met, of een aan- of overrijding door een voertuig waarmee op een weg wordt gereden, schade wordt toegebracht aan niet door dat voertuig vervoerde personen of goederen, is, behoudens het vijfde lid, de eigenaar of, indien er een houder is, de houder van het voertuig verplicht om die schade te vergoeden.
Art. 19 lid 3. De eigenaar of, indien er een houder is, de houder van een voertuig is aansprakelijk voor de gedragingen van degene die hij met het voertuig laat rijden.
Art. 19 lid 5. De rechter kan het bedrag der schadevergoeding beperken, wanneer aannemelijk is, dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen schuld van iemand voor wie de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
2.5 [
geïntimeerde] heeft gesteld dat [bestuurder], met wie hij relatieproblemen had en in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was, zijn auto heeft meegenomen, terwijl hij aan het slapen was. Zij wachtte totdat hij in slaap was gevallen en ging toen stilletjes de trailer binnen en pakte de autosleutel die op de gebruikelijke plaats was opgehangen. Ten bewijze hiervan heeft hij een schriftelijke verklaring van [bestuurder] van die strekking in het geding gebracht.
2.6
Indien deze verklaring juist is, treft [geïntimeerde] redelijkerwijs het verwijt dat hij de gewoonte had de autosleutel op te hangen op een plaats die toegankelijk was voor [bestuurder], hoewel hij relatieproblemen met haar had en in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was. In dat geval is sprake van zorgeloosheid van [geïntimeerde] waardoor hij haar gelegenheid tot rijden heeft gegeven.
Dat brengt mee dat het beroep van [geïntimeerde] op de slotzin van art. 4 van de Bijzondere Verzekeringsvoorwaarden faalt, en dat het beroep van
Boogaard Assurantiën op art. 19 leden 1 en 3 LvWV slaagt. Het brengt voorts mee dat het aanbod om te bewijzen dat de verklaring van [bestuurder] juist is, als niet ter zake doende gepasseerd wordt.
2.7 [
geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op art. 19 lid 8 van de LvWV. Dat bepaalt:
Art. 19 lid 9. De rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart door tijdsverloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het ongeval heeft plaatsgehad, of, ingeval de identiteit van de eigenaar onderscheidenlijk de houder van het motorvoertuig ten tijde van het ongeval niet kon worden vastgesteld, vanaf de dag van vaststelling van die identiteit.
Dit beroep faalt op dezelfde gronden als vermeld in rov. 2.5 van het vonnis van 16 juni 2015, ook al wordt daar verwezen naar een andere wetsbepaling, namelijk art. 3:310 lid 1 BW.
2.8
Het beroep van [geïntimeerde] op beperking van het bedrag der schadevergoeding in de zin van art. 19 lid 5 LvWV faalt, omdat hij, gelet op het voorgaande, op de voet van art. 19 lid 3 LvWV juist wel aansprakelijk is voor de verkeersfout van [bestuurder], en er dus geen sprake is van de in art. 19 lid 5 LvWV bedoelde overmacht wegens schuld van iemand voor wie [geïntimeerde] niet aansprakelijk is.
2.9
Het hoger beroep treft doel. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De bij pleitnota in hoger beroep verminderde vordering moet worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting Afl. 18.788,00 aan Boogaard Assurantiën te betalen, te vermeerderen met 15% buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente over Afl. 18.788,00 vanaf 9 december 2005 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Boogaard Assurantiën gevallen en begroot op Afl. 1.123,00 aan verschotten en Afl. 2.250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Boogaard Assurantiën gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.725,00 aan verschotten en Afl. 3.600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 23 februari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.