ECLI:NL:OGHACMB:2016:48

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
EJ 1713/10 - ghis 69036 - H 176/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenreglement en jaarsalaris van groepsleidsters bij Stichting Verstandelijke Gehandicapten Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vier appellanten, werkzaam als groepsleidsters bij de Stichting Verstandelijke Gehandicapten Aruba, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De appellanten hebben in hoger beroep gesteld dat het vonnis vernietigd moet worden en dat hun vordering alsnog moet worden toegewezen. De zaak betreft de uitleg van een pensioenreglement en de vraag of het jaarsalaris met terugwerkende kracht kan worden verhoogd. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 2015, waarbij de appellanten en de Stichting vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. Het Hof heeft na de behandeling bepaald dat de zaak zonder nadere mondelinge behandeling zou worden beslist, omdat een van de rechters niet meer bij het Hof werkzaam was. De beoordeling van de zaak richtte zich op de vraag of de Stichting verplicht was om de salariswijzigingen van de appellanten door te voeren in het pensioenreglement. Het Hof concludeerde dat de appellanten niet voldoende grondslag hadden aangewezen voor hun verzoek en dat het pensioenreglement niet met terugwerkende kracht kon worden aangepast. Het vonnis van het GEA werd bevestigd en de appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 1713/10 - ghis 69036 - H 176/14
Uitspraak: 24 mei 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
1.
[appellant],
2.
[appellant],
3.
[appellant],
4.
[appellant],
allen wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeksters,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. S.O.R.'G. Faarup,
tegen
de stichting
STICHTING VERSTANDELIJKE GEHANDICAPTEN ARUBA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.M.R.F. Scheper.
De partijen worden hierna [appellanten] en de Stichting genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 25 november 2013 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 15 oktober 2013 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA). Hierbij hebben zij gronden van beroep aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vordering alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.2
Het hoger beroep is op 19 mei 2015 in Aruba mondeling behandeld ten overstaan van het Hof in de samenstelling H.J. van Kooten, E.J. van der Poel en G.C.C. Lewin. Vooraf, bij brief van 13 mei 2015, is van de zijde van de Stichting een productie toegezonden. [appellanten] zijn alle vier in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens de Stichting zijn
[directeur Stichting}], directeur, en [persoon stichting] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van de Stichting. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van gedingstukken waarvan zij exemplaren hebben overgelegd: in het geval van [appellanten] een pleitnota en in het geval van de Stichting een verweerschrift, met conclusie dat het Hof het vonnis zal bevestigen en [appellanten] zal veroordelen in de kosten. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof bepaald dat een schriftelijk standpunt van Ennia in het geding dient te worden gebracht en dat daarna de behandeling zal worden voortgezet ten overstaan van een enkelvoudig zittend lid van het Hof.
1.3
Bij brief van 17 maart 2016 heeft de gemachtigde van de Stichting een brief van Ennia van 10 december 2015 overgelegd.
1.4
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Blijkens de brief van 17 maart 2016 van de gemachtigde van de Stichting en nadere mondelinge en per e-mail gedane uitlatingen van dan wel namens beide gemachtigden hebben zowel [appellanten] als de Stichting het Hof verzocht uitspraak te doen, zonder nadere mondelinge behandeling. Hierbij is aan hen medegedeeld dat mr. H.J. van Kooten niet meer bij dit Hof werkzaam is en dus niet kan meewerken aan deze uitspraak. Zij hebben ermee ingestemd dat de zaak daarom zal worden beslist door een andere samenstelling van het Hof, zonder dat de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld.
2.2
Nu de onderhavige zaak betrekking heeft op arbeidsovereenkomsten, dient ingevolge art. 429b lid 2 Rv erop beslist te worden bij beschikking. [appellanten] hebben daarom terecht hoger beroep ingesteld bij beroepschrift, ook al heeft het GEA beslist bij vonnis.
2.3
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.3.1 [
appellanten] zijn allen bij de Stichting werkzaam als groepsleidster.
2.3.2
De Stichting kent een pensioenreglement dat geacht wordt op
1 januari 2001 in werking te zijn getreden. De Stichting wordt in het pensioenreglement aangeduid als werkgever. [appellanten] zijn deelnemers als in het pensioenreglement bedoeld. De bij het pensioenreglement betrokken verzekeraar is Ennia Caribe Leven N.V., gevestigd in Aruba (hierna: Ennia).
Het pensioenreglement bepaalt onder meer het volgende:
"Artikel 4. Jaarsalaris en pensioengrondslag
1. Op de dag van opneming en vervolgens jaarlijks op 1 januari wordt voor elke deelnemer het jaarsalaris vastgesteld.
(...)
Artikel 5. Besteding jaarpremie
1. Voor de deelnemer wordt door de werkgever 15% van het per 1 januari van het desbetreffende jaar geldende jaarsalaris beschikbaar gesteld. De deelnemer zal een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de pensioenregeling betalen ter grootte van minimaal 3,75% van het jaarsalaris."
2.3.3
Bij brieven van 7 maart 2008 heeft de Minister van Onderwijs, Sociale Zaken en Infrastructuur van Aruba aan [appellanten] bericht dat zij als volgt worden ingeschaald:
"
Datum Schaal, dienstjaar Salaris per maand Opmerkingen:
1 februari 2003 Schaal 7, dienstjaar 9 Afl. 3.940,=* datum bevordering
1 februari 2005 Schaal 7, dienstjaar 11 Afl. 4.130,=* periodieke verhoging
1 februari 2007 Schaal 7, dienstjaar 13 Afl. 4.295,=* Maximum in deze schaal
* de hierbovengenoemde bedragen dateren anno 2007 Schalen en rangen van de BRA"
2.4
In dit geding hebben [appellanten] verzocht dat de Stichting wordt bevolen Ennia te instrueren om de salariswijzigingen conform de bevorderingen van [appellanten] te doen doorvoeren, op straffe van verbeurte van dwangsommen, althans dat de rechter een andere voorziening treft. Het GEA heeft de verzoeken afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.5
Een taalkundige uitleg van art. 4 lid 1 van het pensioenreglement brengt mee dat het daar bedoelde jaarsalaris (dat is: het jaarsalaris dat volgens het pensioenreglement gebruikt wordt om de pensioengrondslag vast te stellen) niet met terugwerkende kracht kan worden verhoogd. Die uitleg strookt ook met de aard van een pensioenreglement. Een pensioen heeft immers naast een spaarelement ook een risicoelement, verband houdend met onzekerheid over de vraag wanneer de deelnemers zullen overlijden. Indien met terugwerkende kracht het jaarsalaris zou worden verhoogd dat volgens het pensioenreglement gebruikt wordt om de pensioengrondslag vast te stellen, leidt dat ertoe dat premies moeten worden betaald voor een periode die reeds is verstreken en waarvan dus reeds vaststaat of in die periode deelnemers zijn overleden, en zo ja, wie en op welke datum. Dat past niet bij de aard van een pensioenreglement. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan [appellanten] redelijkerwijs mochten verwachten en de Stichting en Ennia redelijkerwijs moesten begrijpen dat, indien het jaarsalaris dat tussen werkgever en werknemer als loon voor arbeid geldt, met terugwerkende kracht zou worden verhoogd, ook het jaarsalaris dat volgens het pensioenreglement gebruikt wordt om de pensioengrondslag vast te stellen, met terugwerkende kracht zou moeten worden verhoogd (ten behoeve van de deelnemers die in de tussenliggende periode in leven zijn gebleven).
2.6
De omstandigheid dat verwerking van mutaties zoals salariswijzigingen met terugwerkende kracht voor de administratieve systemen van Ennia mogelijk is, maakt het voorgaande niet anders. Natuurlijk is dat mogelijk.
Dat is bijvoorbeeld nodig in het (thans zich niet voordoende) geval dat salariswijzigingen tijdig en correct aan Ennia zijn doorgegeven, maar door een fout van Ennia verkeerd zijn verwerkt. De enkele omstandigheid dat het technisch mogelijk zou zijn om de door [appellanten] in hun primaire verzoek bedoelde instructie uit te voeren, maakt niet dat het pensioenreglement anders moet worden uitgelegd dan hiervoor overwogen.
2.7
Het is mogelijk dat de Stichting als werkgever van [appellanten] gehouden is hen - ook wat betreft hun pensioenopbouw - in een situatie te brengen die zo vergelijkbaar mogelijk is met de hypothetische situatie waarin zij zouden hebben verkeerd indien de salarisverhogingen van 1 februari 2003, 1 februari 2005 en 1 februari 2007 niet achteraf met terugwerkende kracht, maar op die data zelf daadwerkelijk zouden zijn doorgevoerd. In dit hoger beroep kan dat echter niet worden onderzocht. Ten eerste niet, omdat [appellanten] niet voldoende duidelijk een grondslag voor een dergelijke verplichting hebben aangewezen (zoals het GEA heeft overwogen; en mede gelet op de rol van het Land spreekt het ook niet vanzelf dat die grondslag er is) en ten tweede niet, omdat, indien die gehoudenheid inderdaad zou bestaan, die niet zonder meer kan leiden tot toewijzing van hetgeen in dit geding primair is verzocht, en het subsidiaire verzoek onvoldoende bepaald is.
2.8
Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bevestigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Stichting gevallen en tot op heden begroot op Afl. 3.400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.J. van der Poel, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 24 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.