ECLI:NL:OGHACMB:2016:41

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
HLAR 76233/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om verlening van een tewerkstellingsvergunning voor een vreemdeling in strijd met de Landsverordening arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de naamloze vennootschap Silver Star Seafood Restaurant N.V. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De appellante had een verzoek ingediend om een vergunning te verlenen voor het tewerkstellen van een vreemdeling. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, omdat het in strijd was met de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav). De minister stelde dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen, omdat de vreemdeling niet beschikte over een geldige tewerkstellingsvergunning en de aanvraag te laat was ingediend.

De minister had eerder een vergunning verleend tot 14 februari 2014, maar het verzoek om verlenging was pas op 27 mei 2014 ingediend, wat meer dan drie maanden na de afloop van de geldigheidsduur was. Het Gerecht in eerste aanleg had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 14 maart 2016 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de appellante als de minister vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

Het Hof oordeelde dat de minister terecht de verlening van de tewerkstellingsvergunning had geweigerd, omdat de vreemdeling in strijd met de Ltu had gehandeld. De appellante betoogde dat zij eerder een melding had gemaakt van de beschikbaarheid van een arbeidsplaats, maar het Hof oordeelde dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen, omdat de minister gehouden was om de aanvraag te weigeren op basis van de geldende wetgeving. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

HLAR 76233/15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Silver Star Seafood Restaurant N.V., gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 3 juli 2015 in zaaknr Lar 6/2015, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Procesverloop

Bij beschikking van 6 juni 2014 heeft de minister een verzoek van appellante om verlening van een vergunning om [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) te werk te stellen afgewezen.
Bij beschikking van 24 november 2014 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2015 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2016, waar appellante, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (hierna: de Lav) is het een werkgever verboden een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, indien het een arbeidsplaats betreft, waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken vóór het indienen van de aanvraag aan de vergunningverlenende autoriteit is gemeld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien deze een vreemdeling betreft die gehandeld heeft in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) gegeven regels.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Volgens § 3.1.1 van de Richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) dienen aanvragen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland te worden afgewacht. In het geval dat de vreemdeling reeds illegaal verblijft in het land, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de LTU, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.
Volgens § 3.1.2 van de Richtlijnen wordt een verzoek om verlenging van een verblijfsvergunning als zodanig aangemerkt, indien de aanvraag voor het verloop van de geldigheidsduur is ingediend. De aanvraag kan maximaal drie maanden na de beëindiging van de geldigheidsdatum worden ingediend. (…) Indien de aanvraag tot verlenging wordt ingediend na deze gedoogtermijn van 3 maanden, wordt deze gelijkgesteld met een eerste aanvraag, op grond waarvan de aanvrager de behandeling van de aanvraag in het buitenland dient af te wachten.
Aan de beschikking van 24 november 2014 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de aanvraag een vreemdeling betreft die gehandeld heeft in strijd met de bij of krachtens de Ltu gestelde regels. De aan de vreemdeling verleende vergunning tot tijdelijk verblijf had een geldigheidsduur tot 14 februari 2014. Het verzoek om verlenging van deze vergunning is eerst op 27 mei 2014 bij de minister van Justitie ingekomen, aldus na afloop van de termijn van drie maanden, waarbinnen een verzoek om verlenging van een vergunning tot tijdelijk verblijf nog als zodanig wordt aangemerkt. Gelet hierop, verbleef de vreemdeling ten tijde van de indiening van het afgewezen verzoek in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Ltu in Sint Maarten, aldus de minister.
Het Gerecht heeft de beschikking van 24 november 2014 aldus voldoende draagkrachtig gemotiveerd geacht.
Appellante betoogt dat het Gerecht daarmee heeft miskend dat zij reeds op 19 december 2013 een aanvang heeft gemaakt met de procedure tot verlenging van de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van de vreemdeling, met de melding van de beschikbaarheid van een arbeidsplaats voor de functie van “cook.” Volgens appellante mocht zij erop vertrouwen dat zij deze melding mocht corrigeren in een melding van de beschikbaarheid van een arbeidsplaats voor de functie van “chef.” Gelet op de uitleg die aan de termen “chef” en “cook” wordt gegeven, heeft bij haar verwarring kunnen ontstaan, aldus appellante.
4.1
Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de minister aan appellante tot en met 14 februari 2014 vergunning verleend om de vreemdeling te werk te stellen in de functie van “chef.” Bij beschikking van 28 maart 2013 heeft de minister van Justitie de vreemdeling tot 14 februari 2014 vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als “chef” bij appellante. Op 19 december 2013 heeft appellante de beschikbaarheid van een arbeidsplaats voor de functie van “cook” aan de minister gemeld. Op 7 maart 2014 heeft appellante de beschikbaarheid van een arbeidsplaats voor de functie van “chef” aan de minister gemeld. Bij aanvraagformulier van 27 mei 2014 heeft appellante de minister verzocht om verlenging van de vergunning om de vreemdeling te werk te stellen in de functie van “chef.” Niet in geschil is dat het verzoek van de vreemdeling om verlenging van de vergunning tot tijdelijk verblijf eerst na 27 mei 2014 bij de minister van Justitie is ingediend.
4.2
Gelet op het vorenoverwogene, is het verzoek om verlenging van de vergunning tot tijdelijk verblijf van de vreemdeling meer dan drie maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerder aan hem verleende vergunning ingediend. Reeds om deze reden heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister ten onrechte het eerst na 27 mei 2014 ingediende verzoek als een eerste verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft aangemerkt en zich op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling, door ten tijde daarvan in Sint Maarten te verblijven, in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Ltu heeft gehandeld. Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav was de minister onder deze omstandigheden voorts gehouden verlening van de ten behoeve van de vreemdeling verzochte tewerkstellingsvergunning te weigeren. Reeds hierom kan de stelling van appellante dat zij al eerder de beschikbaarheid van een arbeidsplaats voor de functie van “cook” aan de minister heeft gemeld, niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Het betoog faalt reeds om deze reden.
5.
Appellante betoogt voorts dat het Gerecht haar beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte onbesproken heeft gelaten. In dit verband verwijst zij naar door haar in beroep overgelegde mailcorrespondentie, waaruit volgens haar valt af te leiden dat de minister in twee vergelijkbare gevallen de desbetreffende verzoekers om verlenging van een tewerkstellingsvergunning in de gelegenheid heeft gesteld om toe te lichten, waarom die aanvraag daartoe buiten de termijn van drie maanden na het verlopen van de geldigheidsduur van die vergunningen zijn ingediend.
5.1
Zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, was de minister, gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav, gehouden verlening van de ten behoeve van de vreemdeling verzochte tewerkstellingsvergunning te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (onder meer GHvJ 14 december 2012 in zaak nr. HLAR 54978/11, ECLI:NL:OGHACMB: 2012:BY7691) kunnen de beginselen van behoorlijk bestuur een bestuursorgaan niet nopen tot het geven van een beschikking die in strijd zou zijn met enig algemeen verbindend voorschrift. Het betoog faalt reeds om deze reden.
6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Jussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,