ECLI:NL:OGHACMB:2016:40

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
HLAR 76231/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning tot tijdelijk verblijf en aanvraagprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 22 juni 2015 werd gedaan in zaak nr. LAR 13 van 2015. Appellant had op 27 mei 2014 van de minister van Justitie bericht ontvangen dat hij niet in aanmerking kwam voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Hiertegen maakte appellant bezwaar, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond bij beschikking van 17 december 2014. Het Gerecht in eerste aanleg bevestigde deze beslissing, waarop appellant hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 14 maart 2016 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.B. Brooks, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Appellant betoogde dat de minister ten onrechte zijn brief van 3 april 2014 als een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf had aangemerkt. Volgens appellant was deze brief een verzoek om assistentie bij het verkrijgen van een verblijfstitel, en niet een formele aanvraag. Het Hof oordeelde dat de minister de brief ten onrechte als een aanvraag had gekwalificeerd, aangezien appellant niet de vereiste documenten had ingediend.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep tegen de beschikking van de minister gegrond. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan appellant, en het griffierecht werd terugbetaald. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 juni 2016.

Uitspraak

HLAR 76231/15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 22 juni 2015 in zaak nr. LAR 13 van 2015 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie (hierna: de minister).

Procesverloop

Op 27 mei 2014 heeft de minister appellant bericht dat hij niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
Bij beschikking van 17 december 2014 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard
.
Bij uitspraak van 22 juni 2015 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2016, waar appellant bijgestaan door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, ook advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (hierna: de LTU) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Sint Maarten toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de LTU, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
2.
Bij brief van 3 april 2014 heeft appellant, voor zover thans van belang, de minister als volgt bericht: “(…) I took the opportunity to submit my documents within the Brooks Tower Accord (BTA) but was unsuccessful due to the fact that there was a problem with the staff at the BTA Departement, between this problem person’s who was awaiting to have their documents submitted had to wait for further notice but to no avail. (…) “Ever since I have been struggling very hard to obtain my resident permit to enable me to reside on Sint Maarten legally. I have no other alternative but to take the opportunity to submit this letter to your person for any assistance which can be given to me on obtaining my legal status. (…)”
3.
Appellant betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich bij de beschikking van 17 december 2014 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 3 april 2014 een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijfsvergunning behelst. Volgens appellant bevat deze brief een verzoek om assistentie om hem een verblijfstitel toe te kennen, nu het hem onduidelijk was of de minister inmiddels op zijn BTA-aanvraag had beschikt. De brief kon bovendien geen aanvraag om verlening van een tijdelijke verblijfsvergunning omvatten, omdat hij daarbij niet de voor het indienen van een aanvraag vereiste documenten heeft overgelegd, aldus appellant.
3.1
Dit betoogt slaagt. Niet in geschil is dat appellant sedert augustus 2003 zonder een geldige verblijfstitel in Sint Maarten verblijft. In de brief van 3 april 2014 heeft appellant zijn situatie omschreven en de minister om hulp verzocht ter verkrijging van een verblijfstitel. Voorts heeft appellant ter zitting bij het Hof desgevraagd bevestigd dat hij met die brief niet heeft beoogd om verlening van een vergunning tot verblijf te verzoeken. De minister heeft de brief van appellant van 3 april 2014 bij de beschikking van 17 december 2014 dan ook ten onrechte als een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf aangemerkt en het antwoord daarop ten onrechte als een beschikking waartegen bezwaar gemaakt kon worden.
4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de beschikking van 17 november 2014 vernietigen. Het Hof ziet voorts aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
5.
De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 22 juni 2015 in de zaak nr. Lar 13 van 2015;
III.
verklaarthet bij het Gerecht tegen de beschikking van de minister van Justitie van 17 december 2014 ingestelde beroep gegrond;
IV.
vernietigtdie beschikking;
VI.
verklaarthet gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk;
VII.
veroordeeltde minister van Justitie tot vergoeding aan appellant van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.
verstaatdat de griffier aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 300,- (zegge: driehonderd gulden)
terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Jussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,