ECLI:NL:OGHACMB:2016:38

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
HLAR 74943/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake concessievergoeding voor telecommunicatie-infrastructuur en de toepassing van artikel 10 EVRM

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Beach Mart Television N.V. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 4 mei 2015 werd gedaan in verband met een concessievergoeding die door de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie aan appellante was opgelegd. De minister had op 22 oktober 2014 een beschikking afgegeven waarin een concessievergoeding voor het jaar 2014 in rekening werd gebracht. Het Gerecht verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde de beschikking gedeeltelijk, met de opdracht aan de minister om een nieuwe beschikking te geven. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 14 maart 2016 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar bestuurder en advocaat mr. D.A.A. Boersema, en de minister door mr. R.F. Gibson Jr. Het Hof overwoog dat artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) het recht op vrijheid van meningsuiting waarborgt, maar dat staten niet belet worden om vergunningen voor omroep- en televisieondernemingen te vereisen. Het Hof oordeelde dat de opgelegde concessievergoeding geen inmenging in dit recht opleverde, omdat de kosten niet zo hoog waren dat ze serieuze ondernemingen zouden uitsluiten van de markt.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij het ook oordeelde dat het betoog van appellante over disproportionaliteit van de inmenging niet opging. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd uitgesproken op 3 juni 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

HLAR 74943/15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Beach Mart Television N.V., gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 4 mei 2015 in zaak nr. Lar 188 van 2014 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie.

Procesverloop

Bij beschikking van 22 oktober 2014 heeft het Bureau Telecommunicatie en Post namens de minister aan appellante een concessievergoeding voor het jaar 2014 in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 4 mei 2015 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking gedeeltelijk vernietigd en de minister opgedragen om een nieuwe beschikking te geven.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2016, waar appellante, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. D.A.A. Boersema, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson Jr., ook advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-, omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen, aldus die bepaling.
Ingevolge het tweede lid kan dat recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Landsverordening op de Telecommunicatievoorzieningen (hierna: de Ltv) is de houder van een concessie een bij landsbesluit te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten verbonden aan de verlening van de concessie, aan het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen, alsmede aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit van 17 mei 2013, no. LB-13/0209 (hierna: het Landsbesluit) wordt de vergoeding die de houder, van een concessie, bedoeld voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van mobiele telecommunicatie-infrastructuur, ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Ltv, verschuldigd is, als volgt vastgesteld:
a. de kosten voor verlening van een concessie bedragen voor de aanvrager ANG 2.500,- of USD 1.388,89, voor de eerste aanvraag en ANG 1.500,- of USD 833,33 voor iedere verlenging van de concessie;
b. de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door de concessiehouder van de bij of krachtens de landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen, alsmede aan de uitoefening van taken inzake de Telecommunicatie door het land bedragen jaarlijks: ANG 450.000,- of USD 250.000,-.
2. Bij landsbesluit van 17 september 2014, no LB-14/0594 is appellante concessie verleend voor het aanleggen, in stand houden en exploiteren van een telecommunicatie-infrastructuur ten behoeve van mobiele communicatie in Sint Maarten.
3. Appellante betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat toepassing van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Landsbesluit in dit geval geen inmenging in het door artikel 10 van het EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.
3.1
Dat betoog faalt. Het Gerecht heeft met juistheid geoordeeld dat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Landsbesluit geen zodanige inmenging oplevert. Daartoe heeft het terecht overwogen dat er geen grond is om aan te nemen dat met het Landsbesluit in Sint Maarten feitelijk een afsluiting van de telecommunicatiemarkt wordt gerealiseerd, onder meer omdat het daarin geregelde bedrag niet zo hoog is, dat serieuze ondernemingen met voldoende gewicht en duurzaamheid die zich op die markt in Sint Maarten willen begeven, daardoor geremd worden. Daarbij heeft het Gerecht terecht in aanmerking genomen dat deze kosten geheel ten laste van het resultaat van de onderneming kunnen worden gebracht en zich, na enkele jaren, gemakkelijk laten terugverdienen. Dat laatste is door appellante niet betwist. De enkele, niet nader toegelichte stelling van appellante, dat de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Landsbesluit vermelde kosten zo hoog zijn, dat zij, als kleine partij op de telecommunicatiemarkt voor mobiele telefonie, belemmerd wordt in de toetreding tot die markt, heeft het Gerecht terecht geen grond gegeven tot een ander oordeel.
4.
Appellante betoogt voorts dat het Gerecht ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog dat de met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Landsbesluit gemaakte inbreuk op artikel 10 van het EVRM disproportioneel is. Volgens haar worden concessiehouders met een klein marktaandeel door toepassing van die bepaling onevenredig benadeeld ten opzichte van concessiehouders met een groot marktaandeel.
4.1.
Dit betoog faalt evenzeer. Zoals hiervoor onder 3.1 overwogen, heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat toepassing van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Landsbesluit in dit geval geen inmenging in het in artikel 10 van het EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert. Reeds hierom is het Gerecht evenzeer terecht niet toegekomen aan het betoog dat zodanige inmenging disproportioneel is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Jussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,