In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Sint Maarten International Telecommunication Services N.V. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die het beroep van appellante tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek om een concessie voor telecommunicatie-infrastructuur niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante had op 26 oktober 2012 een verzoek ingediend bij de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, maar het Gerecht oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingesteld, omdat de wettelijk gestelde termijn voor het geven van een beschikking was verstreken.
Het Hof heeft de zaak op 17 maart 2016 behandeld, waarbij zowel appellante als de minister vertegenwoordigd waren. Appellante betoogde dat het Gerecht ten onrechte had overwogen dat de termijn voor het geven van een beschikking was aangevangen met de indiening van het verzoek. Zij stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat de minister voornemens was een beschikking te geven, en dat het Gerecht ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 16a van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), dat op 26 september 2015 in werking was getreden.
Het Hof oordeelde dat het betoog van appellante faalde. Het stelde vast dat er geen grond was voor de stelling dat de termijn voor het geven van een beschikking pas aanvangt na volledige indiening van de aanvraag. Ook was er onvoldoende bewijs dat appellante erop mocht vertrouwen dat de minister een beschikking zou geven. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat het beroep van appellante niet tijdig was ingesteld, maar dat dit niet betekende dat de minister niet alsnog een inhoudelijke beschikking moest geven op het verzoek van appellante.