ECLI:NL:OGHACMB:2016:208

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
500.00088/15 H-59/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake moord en poging tot uitlokking tot moord in Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Curaçao op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg was veroordeeld voor moord en poging tot uitlokking tot moord. De verdachte had zijn echtgenote op 15 maart 2015 om het leven gebracht en had eerder geprobeerd een ander te betalen om deze moord uit te voeren. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na het afkappen van de huurmoord, zelf de fatale daad heeft gepleegd. De verdachte had een motief, gelegenheid en middelen om zijn echtgenote te doden, en het Hof heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar. Het Hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van het misdrijf en de impact op de nabestaanden, vooral de kinderen van het slachtoffer.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 Vonnis no.
Datum uitspraak: 24 november 2016 BIS
Zaaknummer: H-59/16
Parketnummer: 500.00088/15
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 januari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte][VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], thans alhier gedetineerd.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 12 augustus 2015, 25 september 2015, 16 december 2015 en 18 december 2015, zoals daarvan blijkt de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2016 in Curaçao.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadslieden in hoger beroep, mrs. C. Knoops-Hamburger en G. Knoops, naar voren is gebracht.
De (waarnemend) procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en, in zoverre opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaar.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijzigingen, ten laste gelegd:

feit 1.

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 maart 2015, in Curacao, heeft gepoogd om [medeverdachte 1], door in artikel 1:123, eerste lid onderdeel b van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag, en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van inlichtingen en/of andere feitelijkheden, te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden, althans enig ander misdrijf, tegen het leven van [slachtoffer] gericht, te begaan,
hebbende hij, verdachte,
 aan die [MEDEVERDACHTE 1] een dienstrooster van die [SLACHTOFFER] en/of een foto van die [SLACHTOFFER] en/of een kaart met de rijroute die die [SLACHTOFFER] (gewoonlijk) volgde van haar werk naar haar woning en/of de tijdstippen waarop die [SLACHTOFFER] gewoonlijk thuis aankwam en/of een foto en/of een plattegrond van de woning van die [SLACHTOFFER] en/of de nummerplaat van de auto van die [SLACHTOFFER], in elk geval inlichtingen verschaft en/of
 aan die [medeverdachte 1] een of meer betalingen gedaan (van in totaal een bedrag van ongeveer Nafl. 5000,-) en/of
 die [medeverdachte 1] (na het doen van die betalingen) bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, indien hij, [medeverdachte 1], de moord niet zou plegen;
(artikel 1:121 jo 1:123 jo 2:262 jo 2:259 van het Wetboek van Strafrecht)

feit 2.

dat hij op of omstreeks 15 maart 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand maart 2015 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en
-al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, die [SLACHTOFFER] (na thuiskomst) (in de achtertuin, onder de carport) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp 35 (vijfendertig), in elk geval een of meer steek- en/of snijwonden toegebracht, ten gevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden;
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht).
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat de overwegingen van het Hof op onderdelen afwijken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:

feit 1.

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 maart 2015, in Curacao, heeft gepoogd om [medeverdachte 1], door in artikel 1:123, eerste lid onderdeel b van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en
/of beloften en/of misbruik van gezag, en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/ofdoor het verschaffen van inlichtingen
en/of andere feitelijkheden, te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden,
althans enig ander misdrijf, tegen het leven van [slachtoffer] gericht, te begaan,
hebbende hij, verdachte,
 aan die [MEDEVERDACHTE 1] een dienstrooster van die [SLACHTOFFER] en
/ofeen foto van die [SLACHTOFFER] en
/ofeen kaart met de rijroute die die [SLACHTOFFER] (gewoonlijk) volgde van haar werk naar haar woning
en/of de tijdstippen waarop die [SLACHTOFFER] gewoonlijk thuis aankwamen
/ofeen foto
en/of een plattegrondvan de woning van die [SLACHTOFFER] en
/ofde nummerplaat van de auto van die [SLACHTOFFER],
in elk geval inlichtingenverschaft en
/of
 aan die [medeverdachte 1] een of meer betalingen gedaan (van in totaal een bedrag van ongeveer Nafl. 5000,-).
en/of

die [medeverdachte 1] (na het doen van die betalingen) bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, indien hij, [medeverdachte 1], de moord niet zou plegen;

feit 2.

dat hij op
of omstreeks15 maart 2015
, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand maart 2015in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en
- al dan niet -met voorbedachten rade [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)met dat opzet en
-al dan niet-na kalm beraad en rustig overleg, die [SLACHTOFFER] (na thuiskomst) (in de achtertuin
, onder de carport) met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp35 (vijfendertig)
, in elk geval een of meersteek- en/of snijwonden toegebracht, ten gevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd acht het Hof niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
In sommige van de onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers. Het betreft de paginanummers van bijlagen die zijn gevoegd bij het proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao genaamd “[adres 1]”, op 18 juli 2015 opgemaakt, gesloten en ondertekend door [verbalisant 1].
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven. Andere geschriften zijn(vul geboortedatum in) telkens gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

feit 1, poging uitlokking moord:

De verklaring van de verdachte, op 16 december 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Ik heb [medeverdachte 1] bij de benzinepomp van [naam wijk] een bedrag van Naf 2.000,-- gegeven.
U houdt mij voor dat de politie in mijn telefoon een Whats-App-gesprek heeft aangetroffen dat op 25 februari 2015 is gevoerd met ene “[naam 1]”. Het klopt dat ik dit Whats-App-gesprek heb gevoerd met [naam 1].
Het klopt dat ik het Whats-App-bericht van [medeverdachte 1] waarin hij zegt dat hij niemand dood gaat maken voor NAf 5.000,-- heb ontvangen.
De Acer-laptop die in mijn woning in beslag is genomen, gebruikte ik.
2. ( (pagina 175-180)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.201503 16.1738, op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [medeverdachte 1]:
Op 16 maart 2015 omstreeks 17:15 uur verklaarde [medeverdachte 1] dat hij informatie had van het gepleegde voorval bij het adres [adres 1] nummer [nummer 1] Hierna verklaarde hij als volgt. In januari 2015 vertelde een mij bekende vrouw dat zij een Nederlandse man kende die zijn vrouw wilde laten vermoorden. Ik heb tegen de vrouw gezegd dat ik persoonlijk met die Nederlandse man wilde spreken.
Ik heb die Nederlandse man toen ontmoet bij een benzinestation. We begonnen met elkaar te praten. Ik noem de man [verdachte]. [verdachte] zei tegen mij dat hij wilde dat ik zijn vrouw voor hem zou vermoorden. In principe wilde hij mij NAf 5.000,-daarvoor betalen, maar ik zei dat dat te weinig was en hierna zei hij dat hij maximaal NAf 7.000,-- daarvoor kon betalen. Hij zei tegen mij dat hij zelf een plan zou gaan beramen en wanneer hij daarmee klaar was, dat hij contact op zou nemen.
Na twee of drie dagen kwam ik weer in contact met deze [verdachte]. We hebben elkaar toen weer ontmoet bij een benzinestation. Op die dag gaf [verdachte] me een grote witte envelop met daarin een foto van zijn vrouw, een plattegrond van hun woning, een foto van hun woning, het rooster van de vrouw en de nummerplaat van de vrouw. Ik heb al die dingen nog thuis liggen. Hij zei tegen me om zo snel mogelijk die dingen door te nemen en mij goed voor te bereiden. Verder zei hij dat hij weer contact zou opnemen om mij de helft van het geld te betalen. Kort na die dag werd ik weer door [verdachte] gebeld met het verzoek om hem weer bij dezelfde plek te ontmoeten omdat hij een deel van het geld voor me had. Ik heb hem toen opnieuw ontmoet. Ik heb hem ontmoet bij het benzinestation in [naam wijk] en toen gaf hij me een envelop met daarin NAf 2.000,--. De volgende dag heb ik NAf 1.500,-- van [verdachte] gekregen. Op diezelfde dag heeft [verdachte] tegen mij gezegd dat hij ervoor zorg zal dragen dat de honden opgesloten zijn voordat zijn vrouw uit haar werk arriveert om het makkelijker voor mij te maken.
[verdachte] heeft mij tijdens de keren dat we elkaar hebben ontmoet, uitgelegd dat in de nachtelijke uren het beste moment was om het te gaan doen op het moment dat zijn vrouw uit haar werk arriveerde zodat het op een beroving kon lijken. Tevens heeft hij mij uitgelegd dat zijn vrouw drie avonddiensten achter elkaar werkt en dat gedurende die drie dagen dat zij avonddienst had, het beste moment was als zij thuis arriveerde. Ik heb nog een keer een envelop met daarin NAf 1.500,-- van [verdachte] gekregen. Ik heb in totaal NAf 5.000,- van [verdachte] gekregen. [verdachte] heeft op enig moment gemerkt dat ik niet van plan was om zijn plan uit te voeren.
3. ( (pagina 389-393)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.201503 21.1100, op 21 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte [medeverdachte 1]:
Ik blijf bij de verklaring die ik op 16 maart 2015 heb afgelegd.
4. ( (pagina 395-403)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.201503 19.1754, op 19 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte [medeverdachte 2]:
Op 19 maart 2015 verklaarde [medeverdachte 2] dat zij informatie had van het gepleegde voorval van 15 maart 2015 bij het adres [adres 1] nummer [nummer 1] Zij verklaarde als volgt. Ik ken de echtgenoot van de overleden vrouw goed. Zijn naam is [verdachte]. In januari 2015 vertelde [verdachte] mij dat hij zijn vrouw zat was. Rond eind januari 2015 of begin februari 2015 had [verdachte] tegen mij gezegd dat hij over iets met mij wou praten. Hij zei tegen mij dat hij zijn vrouw dood wilde hebben. Hij bleef herhaaldelijk accent op dat woord “dood” zetten, Aldus dat hij zijn vrouw dood, maar dood dood dood wou hebben en dat hij van plan was om twee mannen uit Jamaica te halen en hen NAf 5.000,-- te betalen om zijn vrouw te vermoorden. Hierna reed ik op dezelfde dag naar de man genaamd [medeverdachte 1]. Ik heb [medeverdachte 1] verteld over het gesprek van zonet tussen mij en [verdachte]. Ik vertelde hem hoe [verdachte] tegen mij zei dat hij zijn vrouw dood wilde maken en van plan was om twee mannen van Jamaica te halen om dat voor hem te doen tegen betaling van NAf 5.000,-- [medeverdachte 1] vroeg mij om het nummer van [verdachte]. Ik zei dat ik dat eerst met [verdachte] moest checken. Ik gaf het nummer van [medeverdachte 1] aan [verdachte] door en hij zei dat hij zelf telefonisch contact met [medeverdachte 1] zou nemen. In de maand februari 2015 begon ik berichten van [verdachte] te krijgen waarin hij mij vroeg om tegen [medeverdachte 1] te zeggen dat hij op zijn berichten kon reageren. Dat heb ik gedaan.
Na enkele dagen kreeg ik een bericht van [verdachte] dat als volgt luidde:
“hey man, ik ga niemand dood maken voor NAf 5.000,-- en als je denkt dat je gaat iemand voor mij sturen zorg dat ze zijn werk goed doen en als er iets met gebeurd, gaan we over naar plan B”. Toen ik dat bericht kreeg, vroeg ik aan [verdachte] wat hij met dat bericht bedoelde en [verdachte] zei aan mij dat hij dat bericht van mijn contactpersoon kreeg en dat hij niet had gedacht dat mijn “gangster” bang was om zijn werk te gaan doen.
5. ( (pagina 193-195)
Het proces-verbaal van fotoconfrontatievan het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.20150326.1200, op 26 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende:
Op 26 maart 2015 toonden wij verbalisanten aan de verdachte [medeverdachte 1] een fotokaart. Op bedoelde fotokaart staan 10 foto’s van verdachten afgebeeld.
De foto’s zijn genummerd met de cijfers 1 tot en met 10. Nadat de verdachte de fotokaart goed had bekeken, verklaarde hij als volgt:
“ Ik herken de man die staat afgebeeld op foto nummer 2 als de man waar ik eerder over verklaard heb. Dit is de man waar ik geld van heb gekregen en die mij gezegd heeft zijn vrouw te vermoorden en dat ik daarvoor NAf 5.000,-- zou krijgen. Dit is de man waar ik een plattegrond van een huis, een foto van zijn vrouw, een dienstrooster van zijn vrouw en een foto van het huis waar zij wonen, heb gekregen”.
Op de fotokaart is met nummer 2 de afbeelding opgenomen van de verdachte [verdachte].
6. ( (pagina 196-198)
Het proces-verbaal van fotoconfrontatievan het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.20150326.1030, op 26 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende:
Op 26 maart 2015 toonden wij verbalisanten aan de verdachte [medeverdachte 2] een fotokaart. Op bedoelde fotokaart staan 10 foto’s van verdachten afgebeeld. De foto’s zijn genummerd met de cijfers 1 tot en met 10. Nadat de verdachte de fotokaart goed had bekeken, verklaarde zij als volgt:
“ Ik herken de persoon die is afgebeeld op foto nummer 8 als de [verdachte] waar ik eerder op 19 maart 2015 over heb verklaard. Dit is de man die mij verteld heeft dat hij zijn vrouw dood wilde”.
Op de fotokaart is met nummer 8 de afbeelding opgenomen van de verdachte [verdachte].
7. ( (pagina 182-183)
Het proces-verbaal van inbeslagnamevan het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.20150316.2153, op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
Tijdens het opnemen van de verklaring van de getuige [medeverdachte 1] verklaarde hij dat hij enkele belangrijke documenten die hij van de man [verdachte] had gekregen om het voorval te gaan plegen nog steeds thuis had liggen en dat hij bereid was om bedoelde documenten aan het onderzoeksteam te overhandigen.
Nadat ik, verbalisant, de getuige [medeverdachte 1] thuis had afgezet, overhandigde hij aan mij de volgende documenten:
- Een kopie van googlemaps met een rijroute erop;
- Een foto van wijlen [slachtoffer];
- Een foto van het perceel [adres 1] nummer [nummer];
- Twee foto’s van een rooster waarop op eentje het kentekennummer [KENTEKENNUMMER] staat vermeld.
Ik heb deze documenten in beslag genomen. Kopieën zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
8. ( (pagina 184-188)
De vijf geschriftengenummerd A tot en met E, gevoegd als bijlagen bij het hiervoor onder 7. proces-verbaal van 16 maart 2015 met nummer 2015008972.20150316.2153.
9.(bewijsmiddelen goed doornummeren)
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2015(vul geboortedatum in), inhoudende als
verklaring van de getuige [medeverdachte 1](vul geboortedatum in):
Ik heb [medeverdachte 2], de moeder van mijn kind, over de Nederlandse man horen praten. Het onderwerp van het gesprek was dat die man iemand zocht om zijn vrouw te doden. Ik heb gezegd laat mij kennis maken met die meneer. Ik had geld nodig.
Ik heb die meneer toen voor het eerst ontmoet bij een benzinestation. De man zei dat ik zijn vrouw moest doden. De man heeft mij geld gegeven. Later heb ik tegen hem gezegd dat ik het niet meer zou doen. De ochtend na de moord heb ik alles bij de politie ingeleverd. Ik noemde de man [verdachte]. Na de eerste ontmoeting heb ik nog een keer contact gehad met de man. Hij gaf me toen het adres, het rooster en de foto van zijn vrouw. We hebben elkaar een paar keer ontmoet. Ik ben gestopt toen ik totaal NAf 5.000,-- had ontvangen van de man.
10.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2015 , inhoudende als
verklaring van de getuige [medeverdachte 2]:
Ik heb een kind met [medeverdachte 1]. [verdachte] vertelde mij dat hij zijn vrouw dood wilde hebben. Hij zei: “ik wil die vrouw dood, dood, dood”. Dat laatste vertelde ik aan [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zei tegen mij: “zeg tegen die man om zijn nummer aan mij te geven”. [medeverdachte 1] zei dat hij met [verdachte] wilde praten. Ik heb [verdachte] later het telefoonnummer van [medeverdachte 1] gegeven. Op het laatst was er iets tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en werd [verdachte] een beetje agressief tegen mij. Hij zei tegen mij: “ ik wist niet dat je gangster bang was om de job te doen”. [medeverdachte 1] had hem een bericht gestuurd:
“hey man, ik ga je iets zeggen, ik ga niemand dood maken voor NAf 5.000,-- en als je iemand voor mij wilt sturen zorg dan dat ze hun werk goed doen, want anders ga je zien wat is plan B”.[verdachte] had dat bericht naar mij gestuurd.
11. ( pagina 199-200)
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, met nummer 201504020910.AMB op 2 april 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [buitengewoon agent], voor zover inhoudende:
Op 16 maart 2015 is de telefoon Samsung Galaxy S4 met aansluitnummer [telf.nr.verdachte], die toebehoort aan de verdachte [verdachte] in beslag genomen. De telefoon is uitgelezen. Op deze telefoon is onder andere een whats-app-gesprek aangetroffen dat de verdachte [verdachte] heeft gevoerd met een contact genaamd “[naam 1] nieuw”. Hierin stond onder andere het volgende ([alphabethreeks 1]=[verdachte] en [alphabethreeks 2]=[naam 1]):
[alphabethreeks 1]: [naam 1], ik moet je toch iets vragen
[alphabethreeks 1]: Is dringend
[alphabethreeks 1]: Ik heb een probleempje
[alphabethreeks 2]: Welk
[alphabethreeks 1]: Als mij iets gebeurd, dan moet je in mijn email gaan
[alphabethreeks 1]: En op vandaag zoeken naar een mail voor [naam 1]
[alphabethreeks 1]: [E-mail verdachte]
[alphabethreeks 2]: Okee
[alphabethreeks 2]: Maar wat is er aan de hand met u
[alphabethreeks 1]: veel geld gegeven voor job aan verkeerde persoon
[alphabethreeks 1]: in die mail staat welke job en aan wie en foto
Bij het Whats-App-gesprek staat de datum en tijd van verzenden van de tekst in UTC. De werkelijke tijd op Curaçao is UTC -4. Bij dit proces-verbaal is als bijlage gevoegd een kopie van het Whats-App-gesprek tussen [verdachte] en [naam 1] nieuw.
9. ( (pagina 201-202)
Het geschrift, te weten de als bijlage bij het hiervoor onder bedoelde proces-verbaal van 2 april 2015 met nummer 201504020910.AMB gevoegde
kopie van het Whats-App-gesprektussen [verdachte] en “ [naam 1] nieuw”.
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, Unit Expertise, Team Financieel opsporen, met nummer 201509051126.AMB, 1412-BVA-01, op 11 september 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 1], voor zover inhoudende:
Na het invoeren van het wachtwoord van het e-mailadres
[E-mail verdachte]ging de e-mailbox open. In de verzonden map werden drie e-mails geconstateerd die door het e-mailadres
[[E-mailverdachte]naar
[E-mail verdachte]waren verzonden. Twee van deze mails hadden als onderwerp “Voor [naam 1]” en “RE: Voor [naam 1]”.
De e-mail met het onderwerp “Voor [naam 1]” werd op 25 februari 2015 om 5:33 PM via een mobiele telefoon van het merk Samsung verzonden. Aan deze email is een bijlage gehecht. Bij het openen van deze bijlage bleek het een “whatsapp Chat with [telefoonnummer 1]-notepad” te zijn. Hier volgt het “whatsapp Chat with [telefoonnummer 1]”:
4:10 PM, Feb 25- [telefoonnummer 1]: hei man ik zeg je iets waar ik ga niemant dood maken voor 5000 gulden en als je denk dat je stuur iemand op me zorg goed dat hy zyn werk goed doen
4:10PM, Feb25-[telefoonnummer 1]: en als iets ook met me gebeurt zal je zien wat is plan b
5:24PM, Feb 25-[verdachte]: ik hoef je niks te zeggen. Je weet zelf.
5:25PM, Feb 25-[telefoonnummer 1]: jy ook in zal zekker je treffen plan a of b
5:26PM, Feb25-[telefoonnummer 1]: Herinen het goed a of b
5:27PM, Feb25-[telefoonnummer 1]: Een zal je zeker treffen plan a of b
5:28PM, Feb25-[telefoonnummer 1]: trek naar vooren
5:28PM, Feb25-[telefoonnummer1]: je kyk
De e-mail met het onderwerp “RE: Voor [naam 1]” was op 26 februari 2015 om 13:32:15 uur met in de tekstbalk het navolgende geschreven: “deel 2 Wak facebook: [dochter medeverdachten]”. Bedoeld reply was ook voorzien van een bijlage. Bij het openen van deze bijlage bleek het een foto te zijn.
Op de foto is een man van donkere huidskleur te zien met op schoot twee minderjarige meisjes. De man op de foto bleek de man genaamd [medeverdachte 1] te zijn. [dochter medeverdachten] is de dochter van de man [medeverdachte 1] en de vrouw [medeverdachte 2].
11. ( (pagina 219-220)
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, met nummer 201503300813.AMB op 30 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [buitengewoon agent], voor zover inhoudende:
Op 16 maart 2015 meldde zich een getuige genaamd [medeverdachte 1] bij het onderzoeksteam. Hij verklaarde onder andere dat hem geld was geboden om de vrouw. [slachtoffer] te vermoorden. Hij had tevens een aantal documenten, waaronder een foto van mevrouw [slachtoffer] en haar woning, gekregen van de man van wijlen [slachtoffer], genaamd [verdachte]. Kopieën van deze twee foto’s worden als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Op 19 maart 2015 heeft een huiszoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1].
Onder de aangetroffen goederen bevond zich een Acer-laptop. Die laptop is voor nader onderzoek in beslag genomen. Op 20 maart 2015 is deze laptop aangeboden aan de digitale recherche van het RST te Curaçao. Zij hebben de gegevens op de laptop veilig gesteld en digitaal opgeslagen in het systeem Xiraf. Op 26 maart 2015 ben ik verbalisant in dit systeem Xiraf gaan zoeken naar gegevens. Ik zag in de map afbeeldingen van de Acer-laptop twee voor mij bekende foto’s. Eén van wijlen [slachtoffer] en één van de woning van de verdachte en het slachtoffer. Ik wist dat deze foto’s ook in het bezit waren van de getuige [medeverdachte 1]. Ik heb de twee rapporten van Xiraf afgedrukt en als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
12. ( (pagina 221-229)
De als bijlagen bij het hiervoor onder 14. bedoelde proces-verbaal van 30 maart 2015 met nummer 201503300813.AMB gevoegde geschriften, te weten
kopieën van twee foto’sgekregen van de getuige [medeverdachte 1] en
twee rapportenbetreffende gevonden foto’s uit de laptop.
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Recherchesamenwerkingsteam, Unit Informatie & Expertise Curaçao, met nummer 20150921.1.A op 21 september 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [recherge1], voor zover inhoudende:
Op 18 september 2015 heb ik op verzoek van [buitengewoon agent], buitengewoon agent van politie, nader onderzoek ingesteld op de eerder veiliggestelde en door middel van Xiraf inzichtelijk gemaakte data in het onderzoek “[adres 1]”. Het verzoek was te onderzoeken wat de herkomst was van twee door collega [buitengewoonagent] voornoemd aangetroffen afbeeldingen die zich bevonden in de data afkomstig van de forensische kopie van een laptop van het merk Acer. De laptop was voorzien van het besturingssysteem Windows. Binnen dit besturingssysteem is standaard een virtuele prullenbak aanwezig. Daarin zijn verwijderde bestanden terug te vinden. De onderzochte data bevat een prullenbak die is verdeeld in drie afzonderlijke prullenbakken die zijn voorzien van een zogenaamd SID-nummer. Het SID-nummer van één van die prullenbakken is gekoppeld aan een account met de benaming “[verdachte]”. Deze prullenbak bevat de volgende twee afbeeldingen.
Afbeelding 1 Afbeelding 2
[geanonimiseerde foto1]
File Created: 30/01/15 21:48:52
File Deleted: 30/01/15 21:49:52
[geanonimiseerde foto 2]
File Created: 30/01/15 21:13:55
File Deleted: 30/01/15 21:37:46

Feit 2, moord:

De verklaring van de verdachte, op 16 december 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op 15 maart 2015 had mijn vrouw late dienst van haar werk. Ik was in de avond van 15 maart 2015 alleen thuis met de kinderen. De kinderen gingen alle drie naar bed toen [slachtoffer] nog niet thuis was. Op de avond van 15 maart 2015 zaten er 6 boxers en een Amerikaanse pitbull in het hondenhok.
15. ( (pagina 102-104)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 2015008972.201503 16.1738, op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 6], voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [getuige 1]:
Ik ben een collega van wijlen [slachtoffer]. Op 15 maart 2015 moest ik om 22:00 uur gaan werken. [slachtoffer] ging die avond weg van het werk tussen 22:30 uur en 22:35 uur.
16. ( (pagina 144-145)
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, met nummer 2015008972.201506080742 op 8 juni 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [buitengewoon agent] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende:
Op 7 juni 2015 omstreeks 22:00 uur hebben wij verbalisanten de route gereden welke het slachtoffer [slachtoffer] vermoedelijk heeft gereden op de avond van het voorval van 15 maart 2015. Wij zijn begonnen met rijden vanaf de kruising [naam straat 1] (aan deze weg bevindt zich de ingang van het [naam bedrijf]) met de [naam straat 2]. Wij verbalisanten zijn vertrokken om 22:20 uur en hebben niet harder gereden dan de maximaal toegestane snelheid. Wij kwamen precies 15 minuten later aan, om 22:35 uur bij de woning aan de [adres 1]. Op 15 maart 2015 is het slachtoffer vermoedelijk omstreeks 22:35 uur vertrokken vanaf haar werk. Zij is naar haar auto gelopen en is vervolgens naar de uitgang gereden. Wij schatten dit op ongeveer 5 minuten. Het slachtoffer zou dan om 22:40 uur zijn weg gereden vanaf de [naam straat 1]. Dan zou het slachtoffer ongeveer 15 minuten later zijn aangekomen bij haar woning aan de [adres 1].
Hier heeft zij het hek moeten openen, de auto naar binnen moeten rijden, het hek weer moeten sluiten en de auto naar boven moeten rijden naar de achterzijde van de woning. Bij het onderzoeksteam bestaat het ernstige vermoeden dat het slachtoffer of op rond 23:00 uur bij haar woning is aangekomen op 15 maart 2015.
17. ( (pagina 32-34)
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, met nummer 2015008972 op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 1], [verbalisant 7] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende:
Op 15 maart 2015 omstreeks 23:55 uur werden wij verbalisanten door de centrale meldkamer gestuurd naar het adres [adres 1] in Curaçao. Daar aangekomen constateerden wij dat het slachtoffer gedeeltelijk op haar rechterzijkant in een westelijke hoek van de gevel aan de buitenkant van de woning lag. Ze was gekleed in haar werktenue van de [naam bedrijf]. Het slachtoffer bleek de vrouw [slachtoffer] te zijn. Een auto met het kenteken [kentekennummer]was blijkbaar tegen de muur van de westelijke gevel van de woning gebotst. Deze auto bleek van het slachtoffer [slachtoffer] te zijn. Gezien kon worden dat de vrouw verschillende steekwonden had. De vrouw gaf geen teken van leven. Door de politiearts dr. A.H.E. Maduro werd op 16 maart 2015 omstreeks 2:04 uur de dood van het slachtoffer geconstateerd. Door de officier van justitie werd het lijk van het slachtoffer in beslag genomen in het belang van het onderzoek.
18. ( (pagina 127-128)
Het proces-verbaal van bevindingenvan het Korps Politie Curaçao, met nummer 2015008972 op 29 april 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende:
Op 14 april 2015 begaven wij ons naar de centrale administratie van de ambulancedienst. Wij verkregen een print van een mutatierapport van 15 maart 2015 van een melding naar de [adres 1]. Volgens dit mutatierapport was het tijdstip van aankomst van de ambulance bij de patiënt om 23:53:48.
Het aanvullend proces-verbaalvan het Korps Politie Curaçao, Team Forensische Opsporing, met nummer 107/2015 op 14 september 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 2] en voor gezien getekend door [opsporingsambtenaar 3], voor zover inhoudende:
De late doodsconstatering door de politiearts was te wijten aan de aangetroffen situatie ter plaatse. Na het doen van de ECG op het slachtoffer [slachtoffer] constateerde het personeel van de ambulancedienst dat het slachtoffer geen teken van leven meer gaf. Direct hierna werd het forensisch onderzoek gestart. Het was noodzakelijk om de plaats delict hermetisch af te sluiten.
20. ( (pagina 265-274)
Een geschrift, te weten
een sectieverslag(no. S-15-10) van 10 april 2015, opgemaakt en ondertekend door dr. R.O. Gogorza, patholoog, voor zover inhoudende:
The deceased is an adult female named [slachtoffer]. She died because of external and internal bleeding. The body shows multiple stab wounds thirty five (35) in total. Most of the wounds are gaping wounds, some are incised wounds. One of the angles shows a sharp clear cut, but the opposite side is blunt, indicating that the weapon is a single edged knife. Depth: large measured size was 11,5 cm (wound A2).
The wounds responsible for the victim demise are located basically in the left lateral neck area (stab wound F) and in the left hemi thorax (stab wounds G,H,K,L,B2 and F2).
Het proces-verbaal van forensisch onderzoekvan het Korps Politie Curaçao, Team Forensische Opsporing, met nummer 098/2015, op 1 augustus 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 2] [opsporingsambtenaar 3], [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] en voor gezien getekend door [opsporingsambtenaar 6], voor zover inhoudende:
Op 15 maart 2015 omstreeks
23 (correctie Hof):45 uur werden wij verbalisanten naar het adres [adres 1] gedirigeerd. De ingang van het perceel is afgesloten door middel van twee hekken. Eenmaal op het erf is de voorgevel van het perceel aan de zuidelijke zijde. Aan de westelijke kant van het perceel is er een carport. Ten zuidwesten van de carport is er een hondenhok. De opening of het front van het hondenhok is gericht aan de oostelijke zijde of in de richting van de carport. Naast of links van de carport is de westelijke muur van het perceel. Wij zagen dat een personenauto voorzien van het kenteken [kentekennummer] met de rechterhoek van de achterbumper tegen de zuidelijke muur van het perceel was. Ongeveer drie meter voor de personenauto met kenteken [kentekennummer] lag het levenloze lichaam van de vrouw genaamd [slachtoffer]. Onder de carport zagen wij een tas, die binnenste buiten was gekeerd. Naast deze tas bevonden zich papieren, portemonnee en een flesje lotion. Deze spullen waren met een op bloed gelijkende substantie bevuild. Deze substanties werden door ons bemonsterd voor het doen van DNA-onderzoek. De bemonstering van de zwarte leren handtas werd voorzien van het identificatienummer
AABZ5571NL. De bemonstering van de portemonnee werd voorzien van het identificatienummer
AABZ5540NL. De bemonstering van de groene plastic fles met het opschrift “Garnier Body” werd voorzien van het identificatienummer
AABZ539NL.
Voorlopig kan worden geconcludeerd:
- Gezien de plaats van aantreffen van de met bloed besmeurde groene lotionfles “Garnier Body” en de bruine portemonnee is het onmogelijk dat deze voorwerpen door het slachtoffer zijn verplaatst. Zij was dusdanig gewond dat zij niet uit eigener beweging zich kon verplaatsen onder de carport.
- Gezien de aangetroffen positie van de personenauto met het kenteken [kentekennummer] zijn wij verbalisanten van mening dat het voertuig in die stand is geduwd. De manier van aantreffen van de auto klopt niet met de stand van het stuur.
Een geschrift, te weten
een plattegrond van het perceel [adres 1] nummer [nummer],gevoegd achter het hiervoor onder 24. bedoelde proces-verbaal van forensisch onderzoek van 1 augustus 2015 met nummer 098/2015.
Het proces-verbaalvan het Korps Politie Curaçao, Team Forensische Opsporing, met nummer 047/2015, op 16 april 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [opsporingsambtenaar 2] en voor gezien getekend door [opsporingsambtenaar 6], voor zover inhoudende:
Op 16 april 2015 werd op bevel van de rechter-commissaris wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] afgenomen. De afname geschiedde door de politiearts A.H.E. Maduro. Hierna heb ik het afgenomen celmateriaal in beslag genomen. De verpakking van het afgenomen celmateriaal heb ik voorzien van een identiteitszegel. Dit proces-verbaal heb ik voorzien van identiteitszegel
RABC9676NL. Dit zegel is gelijk aan het identiteitszegel van de verpakking waarin het van betrokkene afgenomen celmateriaal is gebracht. Ik verbalisant heb het verpakte celmateriaal op de voorgeschreven wijze in een verpakking gedaan en voorzien van twee sluitzegels met de opdruk “NFI”. Ik zorg ervoor dat het celmateriaal zo snel mogelijk bij het NFI wordt bezorgd.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 augustus 2015, nummer 2015.06.17.017, opgemaakt door dr. S. van Soest, voor zover inhoudende:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.:
- AABZ539NL een bemonstering met bloed (op een groene plastic fles met het
opschrift “Garnier Body”.
- AABZ5540NL een bemonstering met bloed
(van portemonnee op PD 1)
- AABZ5546NL een bemonstering met bloed (op de motorkap Suzuki Swift
[KENTEKENNUMMER] op de PD)
- AABZ5571NL een bemonstering met bloed (zwart leren handtas).
- RABC9676NL een referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte
[verdachte].
Resultaten, interpretatie en conclusie
-
AABZ539NLDNA-profiel van een man celmateriaal kan afkomstig zijn
van verdachte [verdachte]
-
AABZ5540NLDNA-profiel van een man celmateriaal kan afkomstig zijn
van verdachte [verdachte]
- AABZ5546 DNA-profiel van een man celmateriaal kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte]
-
AABZ5571NLDNA-profiel van een man celmateriaal kan afkomstig zijn
van verdachte [verdachte]
25. ( (pagina 81-82)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 201503161507.G01, op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 8], voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [getuige 2]:
Ik woon aan de [adres 1]. Op 15 maart 2015 was ik in de avond thuis met onder andere mijn moeder [moeder getuige 2]. Laat op de avond hoorde ik geschreeuw van een vrouw. Het geschreeuw kwam van de achtertuin van de buren wonende op huisnummer [nummer 1] De vrouw schreeuwde één keer heel kort. Het geschreeuw was van hard naar zacht.
26. ( (pagina 83-84)
Het proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, nummer 201503161545.G02, op 16 maart 2015 opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 8] en [buitengewoon agent]. voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [moeder getuige 2]:
Ik woon aan de [adres 1] [nummer 2]. Op 15 maart 2015 was ik in de avond thuis. Laat op de avond hoorde ik een vrouw schreeuwen. Het geschreeuw kwam uit de achtertuin van de buren, die wonen op huisnummer [nummer 1]. Het geschreeuw duurde een paar seconden en was van hard naar zacht. Het leek alsof zij geen adem meer kreeg. Na het geschreeuw heb ik niets meer gehoord vanuit de buren. Ik hoorde geen auto wegrijden of een deur van een auto dichtklappen.
27. Aanvullende deskundigenrapportage van Independent Forensic Services (IFS), opdrachtgever Knoops advocaten, gedateerd 6 oktober 2016, opgesteld door R. Eikelenboom, Forensisch wetenschappelijk onderzoeker IFS, Kenmerk IFS160902 ([verdachte]).
Bij het portier van de bestuurdersstoel van de Suzuki Swift bevond zich een bloedveeg, zie de foto hierboven. [1] Waarschijnlijk is deze veeg bemonsterd onder de code AABZ5552NL. Het extract AABZ5552NL#01 is door het NFI niet aan een DNA-onderzoek onderworpen, door IFS is een partieel DNA-profiel verkregen. (…) Het bloed in de bemonstering kan van de verdachte zijn, dit betekent dat hij gewond contact heeft gemaakt met dit onderdeel van de auto.
Het bewijs van feit 2 is behalve op deze bewijsmiddelen ook gegrond op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, in onderlinge samenhang en verband bezien.
Verweer met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het de politie niet vrij stond om op grond van de door de rechter-commissaris verstrekte machtiging ex artikel 177r van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) rechtstreeks in te loggen op de hotmailaccount van de verdachte om op die manier toegang te krijgen tot diens mailberichten. Dit vormverzuim moet er volgens de verdediging toe leiden dat de resultaten die zijn verkregen uit het onrechtmatig onderzoek van de betreffende account van het bewijs worden uitgesloten.
De waarnemend procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de inkijk in de hotmailaccount rechtmatig was.
Het Hof stelt het volgende vast. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte is zijn telefoon in beslag genomen. Deze telefoon is door de politie onderzocht en daarbij is een whatsapp-gesprek aangetroffen tussen verdachte en een contact genaamd “[naam 1] nieuw”. In dit gesprek zegt de verdachte, samengevat, dat hij een probleempje heeft, dat hij veel geld voor een job heeft gegeven aan de verkeerde persoon, dat [naam 1] in de email van verdachte moet gaan als hem iets overkomt, dat [naam 1] op vandaag moet zoeken naar een mail voor [naam 1], dat zijn e-mailadres
[E-mail verdachte]is en het wachtwoord het adres van het appartement achter zijn huis. Deze gegevens zijn aanleiding geweest om bij de rechter-commissaris een vordering in te dienen tot afgifte van een machtiging op de voet van artikel 177r Sv. Die machtiging is afgegeven voor het opnemen van communicatie van (onder meer) historische gegevens door middel van het vermelde emailadres van de verdachte. Vervolgens hebben opsporingsambtenaren verschillende varianten van het adres van het appartement van verdachte ingevoerd als zijn wachtwoord, waarvan een de juiste was. Na de aldus verkregen toegang is de hotmailaccount onderzocht, waarbij de hiervoor bedoelde e-mail met het onderwerp “Voor [naam 1]” is aangetroffen.
Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek in de telefoon van verdachte niet rechtmatig is geweest. Het verweer dat het zonder machtiging als bedoeld in artikel 177s Sv inloggen op de e-mailaccount van verdachte onrechtmatig was slaagt niet. De afgifte van een machtiging als bedoeld in artikel 177s Sv strekt ertoe dat (in dit geval) de beheerder van de hotmailaccount de gegevens verstrekt. Nu de politie het e-mailadres kende en het wachtwoord had achterhaald, terwijl de rechter-commissaris toestemming had verleend tot het inzien van die e-mailaccount, diende het benaderen van de beheerder geen redelijk doel meer. Van een vormverzuim is dus geen sprake.
Ten overvloede overweegt het Hof dat ook al zou er sprake zijn van een vormverzuim zoals door de verdediging bepleit dit niet kan leiden tot het door de verdediging beoogd rechtsgevolg van bewijsuitsluiting. Immers een schending van het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM leidt slechts in uitzonderlijke gevallen tot een inbreuk op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR NJ 2012/24) . Door de verdediging wordt slechts gesteld dat : “Door de schending van het artikel 8 EVRM, in samenhang met de schending van artikel 6 EVRM door het bewijs op onrechtmatige wijze te verkrijgen, dient te worden vastgesteld dat de heer [verdachte] “
as a whole”geen eerlijk proces heeft gekregen.” Het proces als geheel is naar het oordeel van het Hof eerlijk geweest nu de verdediging haar verdedigingsrechten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in volle omvang heeft kunnen uitoefenen, de verdediging de betrouwbaarheid van het verkregen bewijsmateriaal niet heeft betwist en dit bewijsmateriaal niet het enig bewijs is dat door het Hof gebezigd is.
Algemene bewijsoverwegingen
Het Hof stelt allereerst vast dat de dood van het slachtoffer bij de directe nabestaanden, vrienden en kennissen van het slachtoffer ontegenzeglijk veel leed teweeg heeft gebracht. Tevens heeft dit misdrijf veel maatschappelijke onrust veroorzaakt.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Voorts heeft hij zich zowel bij de politie als bij de behandeling in hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen. Voor de verklaringen van de verdachte is het Hof aangewezen op zijn als getuige afgelegde verklaring bij de politie, zijn voorgelezen schriftelijke verklaring op de terechtzitting in eerste aanleg en de verklaring die hij op die zitting heeft afgelegd naar aanleiding van de aan hem gestelde vragen. Daarnaast heeft verdachte een enkele vraag beantwoord op de terechtzitting in hoger beroep en heeft hij evenals in eerste aanleg gebruik gemaakt van zijn recht op het laatste woord.
Het Hof stelt voorop, kort gezegd, dat het strafrecht dient ter bescherming van de samenleving en de ordening daarvan en van de vrijheid en veiligheid van de burgers. De pleger van een dergelijk ernstig misdrijf verdient vanuit de maatschappij bezien alsmede, zoals in casu, ter genoegdoening van het leed dat aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht, bestraffing. Anderzijds liggen in de maatschappelijke functies van het strafrecht ook de rechten van de verdachte besloten, zoals bescherming tegen een al te lichtvaardig of willekeurig optredende overheid.
Het uitoefenen van de verdedigingsrechten wordt allereerst beheerst door het nemo tenetur-beginsel dat vooral betrekking heeft op de positie van de verdachte en er in de kern op neerkomt dat de verdachte in beginsel niet gedwongen kan worden om aan het strafrechtelijk onderzoek of zijn veroordeling mee te werken. Daarnaast is er de presumptie van onschuld die inhoudt dat degene die strafrechtelijk wordt vervolgd, door de vervolgende en rechtsprekende instanties voor onschuldig wordt gehouden, totdat - buiten redelijke twijfel - in rechte zijn schuld is komen vast te staan.
Met andere woorden: voor het vaststellen van de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor het aan hem ten laste gelegde en de consequenties van die aansprakelijkheid, zal wettig en overtuigend dienen komen vast te staan dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd, dat het aldus bewezen verklaarde strafbaar is en de verdachte deswege strafbaar.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 50, eerste lid, Sv niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat het Hof, indien de verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke , die redengevende ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Of eenvoudiger uitgedrukt: dat de verdachte geen verklaring geeft voor een belastende omstandigheid mag het Hof in zijn bewijsoverwegingen betrekken.
Het Hof ziet zich in deze strafzaak geconfronteerd met door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezingen van de gebeurtenissen. Het Hof is zich ervan bewust dat indien er een bewezenverklaring volgt als uitgangspunt dient te gelden dat het Hof die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing uitsluiten. Een dergelijke lezing is echter niet steeds vereist. Weerlegging kan ook plaatsvinden indien de alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Tenslotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de alternatieve lezing zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Tegen deze achtergrond en op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het Hof tot de volgende overwegingen en beslissingen gekomen.
De verdediging heeft betoogd dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het alternatieve scenario dat door de verdachte is aangedragen en dat enkel is gezocht naar belastend bewijs tegen de verdachte. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in deze zaak zijn aangemerkt en verhoord als verdachten. Er is, onder meer door het horen van getuigen en het opvragen van zendmastgegevens, onderzoek gedaan naar hun bewegingen in de nacht van 15 maart 2015. [2] Het is dus niet zo dat uitsluitend de verdachte van meet af aan is aangemerkt als de verantwoordelijke voor het overlijden van het slachtoffer. Ook overigens heeft het Hof, evenmin als het Gerecht in eerste aanleg, aanleiding gevonden om te veronderstellen dat alternatieve scenario’s door politie en justitie onvoldoende zijn onderzocht.
De verdediging heeft voorts aandacht gevraagd voor zaken die naar haar mening ten onrechte geen onderdeel van het politieonderzoek hebben uitgemaakt, zoals het zoeken naar forensische sporen van anderen dan de verdachte, het achterhalen van de identiteit van een man in een rode auto en het controleren van verklaringen van getuigen omtrent de tijdlijn zonder daar overigens een rechtsgevolg aan te verbinden Tevens is gesteld dat bij het forensisch onderzoek fouten zijn gemaakt, zoals het schoonspoelen van de plaats delict, die mogelijk tot contaminatie van sporen heeft geleid. [3] De verdediging verzuimt echter aan te geven welke forensische sporen in haar visie gecontamineerd zouden zijn. Het Hof overweegt dienaangaande dat er in ieder strafrechtelijk onderzoek bepaalde onderzoeksrichtingen zijn die onvoldoende aanleiding bieden om deze nader uit te diepen of die niet nader uitgediept behoeven te worden omdat onderzoek in een andere richting reeds uitsluitsel heeft gegeven met betrekking tot dezelfde onderzoeksvraag. Dat doet echter naar het oordeel van het Hof niets af aan de betrouwbaarheid van het onderzoek dat wel is verricht door de politie. Uit geen van de aan het dossier toegevoegde rapporten, ook niet uit de rapporten van onderzoeken die in opdracht van de verdediging zijn uitgevoerd, is gebleken dat de als bewijsmiddel gebruikte forensische sporen op enigerlei wijze zijn gecontamineerd.
 feit 1, poging uitlokking moord
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De verdediging heeft ook in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet mogen worden gebruikt voor het bewijs. Aangevoerd is dat er behoorlijke discrepanties zijn tussen de verklaringen van deze twee personen die duidelijk maken dat zij niet de waarheid vertellen. In hoger beroep heeft de verdediging dit verweer nog nader uitgewerkt.
Dit verweer wordt verworpen. Het Hof acht, evenals het Gerecht in eerste aanleg, de verklaringen van beide personen betrouwbaar op grond van de volgende overwegingen. [medeverdachte 1] heeft zich een dag na het overlijden van het slachtoffer uit eigen beweging gewend tot de politie en is toen spontaan gaan verklaren over de poging tot uitlokking van moord. In dat eerste verhoor heeft hij een gedetailleerde verklaring afgelegd waarin hij naast de verdachte ook zichzelf flink heeft belast. Dat komt zijn geloofwaardigheid ten goede. Daarnaast valt niet in te zien met welk motief [medeverdachte 1] de verdachte op dat moment vals zou beschuldigen. De verdediging heeft hiervoor evenmin een reden aangedragen. In zijn latere verklaringen heeft [medeverdachte 1] consistent verklaard dat de verdachte rechtstreeks invloed op hem heeft uitgeoefend om hem tot de beoogde moord te brengen. Zijn verklaringen worden ondersteund door die van [medeverdachte 2]. Zij is consistent in haar verklaring dat de verdachte haar zelf heeft verteld dat hij zijn echtgenote dood wilde hebben. En later, nadat [medeverdachte 1] zich had teruggetrokken, dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij niet wist dat haar gangster ([medeverdachte 1]) “ bang was om de job te doen”. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen, zoals verkregen geschriften in de vorm van foto’s en documenten, communicatie via Whatsapp, de hiervoor bedoelde inhoud van de e-mailberichten uit de hotmailaccount van de verdachte en de erkenning van de verdachte dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kende en dat er verschillende ontmoetingen met hen hebben plaatsgevonden. Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de verschillende verhoren over een periode van ongeveer een half jaar op enkele punten, die minder wezenlijke feiten betreffen, wisselend hebben verklaard doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet af.
Geschriften
[medeverdachte 1] heeft na afloop van zijn eerste verhoor vrijwillig een aantal foto’s en documenten overhandigd aan de politie. Het betreft een fotokopie van googlemaps met daarop een rijroute van het [naam bedrijf] waar het slachtoffer werkte naar haar woning, een kleurenfoto van het slachtoffer, een kleurenfoto van de woning van het slachtoffer en twee afbeeldingen van een rooster met vermelding van het kenteken van de auto van het slachtoffer op één van die twee afbeeldingen. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij dit materiaal van de verdachte gekregen ten behoeve van de voorbereiding van de beoogde moord. De verdediging heeft betwist dat het de verdachte is die dit materiaal aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt. Het werkrooster zou door de verdachte aan [medeverdachte 2] zijn gegeven in het kader van hun buitenechtelijke relatie en door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] zijn doorgespeeld. De overige documenten zouden volgens de verdachte in het bezit van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn gekomen omdat [medeverdachte 2] toegang had tot de laptop van de verdachte. Het Hof acht, evenals het Gerecht in eerste aanleg, het door de verdediging gepresenteerde scenario dat [medeverdachte 2] het desbetreffende materiaal zelf heeft opgezocht en verstrekt aan [medeverdachte 1], niet aannemelijk geworden. [medeverdachte 2] ontkent dit en de verdediging heeft geen nadere onderbouwing van deze stelling verschaft. Voorts valt niet in te zien met welk motief [medeverdachte 2] juist deze documenten zou hebben verzameld en aan [medeverdachte 1] zou hebben gegeven. In het scenario dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verdachte wilden afpersen, zoals de verdediging stelt, past dit immers niet. In samenhang bezien met het overige steunbewijs voor de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de vorm van de aangetroffen communicatie via Whatsapp en e-mail, passen deze documenten echter wel in het scenario van de poging uitlokking tot moord.
Communicatie
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte hem in totaal NAf 5.000,- in de vorm van drie contante bedragen heeft betaald voor de beoogde moord op diens echtgenote. Volgens [medeverdachte 1] betrof de eerste deelbetaling een bedrag van NAf 2.000,-. Nadat hij het totaalbedrag van NAf 5.000,- had ontvangen, heeft [medeverdachte 1] naar eigen zeggen de verdachte laten weten dat hij de moord niet zou plegen. Deze verklaring vindt ondersteuning in de volgende bevindingen, in onderlinge samenhang bezien:
a. a) het Whatsapp-gesprek van 25 februari 2015 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte waarin [medeverdachte 1] tegen de verdachte zegt dat hij niemand dood gaat maken voor vijfduizend gulden;
b) het kort daarna gevoerde Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en de getuige [grtuige 3] met de bijnaam [naam 1], waarin de verdachte zegt dat hij veel geld heeft gegeven voor een job aan de verkeerde persoon en dat in een mailbericht in zijn hotmailaccount gericht aan de getuige [grtuige 3] staat welke job en aan wie en foto;
c) de twee e-mailberichten in de mailbox van het hotmailaccount van de verdachte met als onderwerp respectievelijk “Voor [naam 1]” en “RE: voor [naam 1]”, met als bijlage respectievelijk de tekst van het hiervoor onder a bedoelde Whatsapp-gesprek met [medeverdachte 1] en een foto van [medeverdachte 1];
d) de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij begin februari 2015 een contant geldbedrag van NAf 2.000,- heeft betaald aan [medeverdachte 1].
De verdediging heeft echter betoogd dat de hiervoor onder a tot en met d genoemde informatie anders moet worden geïnterpreteerd. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg schriftelijk verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd gechanteerd met zijn buitenechtelijke verhouding met [medeverdachte 2]. Ook zou hij door [medeverdachte 1] zijn bedreigd. De verdachte zou tegen [medeverdachte 2] hebben gezegd dat hij naar de politie zou stappen als zij en [medeverdachte 1] hem niet met rust zouden laten. De strekking van het Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] van 25 februari 2015 zou in de ogen van de verdachte zijn dat [medeverdachte 1] aan de verdachte vertelde dat hij niet van plan was de verdachte te vermoorden, ook niet als de verdachte verder niet zou betalen. [medeverdachte 1] trachtte volgens de verdediging hiermee te bereiken dat de verdachte de politie niet meer zou inlichten over de gepleegde chantage. Voorts betreft de “job” waarover de verdachte het heeft in zijn Whatsapp-gesprek met de getuige [grtuige 3] volgens de verdediging niet de beoogde moord op de echtgenote van de verdachte, maar het kopen van een auto voor [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1]. Het geld dat [medeverdachte 1] en [medevrdachte 2] hem via chantage afhandig hadden gemaakt, zou daarvoor bestemd zijn.
Het Hof volgt, evenals het Gerecht in eerste aanleg, deze interpretatie niet. De hiervoor onder a tot en met d genoemde informatie past naadloos in het beeld van de gebeurtenissen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van het begin af aan hebben geschetst en voor welk beeld ook nog ander steunbewijs voorhanden is. De meest voor de hand liggende lezing van het Whats-app bericht is dat het afkomstig is van iemand die niet (langer) van plan is om een moord te plegen. Ook het e-mail bericht van de verdachte aan [naam 1], waarin wordt gerefereerd aan een betaling voor een niet uitgevoerde “job”, past in de lezing van [medeverdachte 1]. Dit woord komt in de spreektaal immers eerder overeen met een “klus”, dan met een transactie zoals de aankoop van een auto. In de verklaring van de verdachte heeft hij [medeverdachte 1] ook helemaal geen ‘job’ gegeven, maar persten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem af om een auto te kopen. Het waarschuwen van [naam 1] “voor het geval dat er iets met mij gebeurt” past ook niet zondermeer in de lezing dat de verdachte en [medeverdachte 1] onenigheid hadden over enkel de aankoop van een auto.
Bovendien neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte pas in een bijzonder laat stadium van het onderzoek, eerst nadat hij kon beschikken over het einddossier, met een verklaring van het gebeuren is gekomen waarin hij uitdrukkelijk stelt onschuldig te zijn en een, voor hem gunstige, andere interpretatie van de contacten tussen hem en [medeverdachte 1] geeft. Dit doet naar het oordeel van het Hof afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verhaal. De reden die de verdachte hiervoor heeft gegeven, te weten dat hij door politie en justitie onder druk gezet zou zijn en zich al veroordeeld voelde voordat hij voor de rechter kwam, overtuigt niet, temeer daar het dossier geen klachten van de verdachte dan wel diens raadslieden hieromtrent bevat. Voorts had de verdachte in een eerder stadium van het strafproces een verzoek kunnen doen om in aanwezigheid van zijn advocaat gehoord te worden door de rechter-commissaris teneinde zijn visie op de door de politie gerelateerde feiten en omstandigheden te geven. Verdachtes lezing vindt daarnaast, in tegenstelling tot de lezing van [medeverdachte 1], geen enkele steun in andere onderzoeksresultaten.
Alles afwegend acht het Hof, evenals het Gerecht in eerste aanleg, het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen met uitzondering van de uitvoeringshandeling zoals vermeld in het laatste gedachtestreepje. Dat de verdachte [medeverdachte 1] zou hebben bedreigd als hij de moord niet zou plegen, is niet gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
 feit 2, opzettelijke levensberoving
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van elke betrokkenheid bij de dood van zijn echtgenote, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Volgens de verdediging is er is geen sprake van direct en objectief bewijs waaruit blijkt dat de verdachte zijn echtgenote om het leven heeft gebracht en de overige bewijsmiddelen zijn niet meer dan speculaties, veronderstellingen en bijkomstig bewijs. De verdediging stelt dat ieder motief bij de verdachte ontbreekt en dat de bewijsmiddelen evenzeer passen in het alternatieve scenario van de verdachte, dat een onbekende zijn vrouw om het leven heeft gebracht tijdens een roofoverval. De verdediging heeft tijdens de behandeling in hoger beroep deze stellingen, die ook reeds in eerste aanleg zijn bepleit, nader uitgewerkt.
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. De verdachte had motief, gelegenheid en middelen om zijn echtgenote van het leven te beroven. Immers, in de eerste maanden van het jaar 2015 heeft hij geprobeerd om zijn echtgenote te laten vermoorden door [medeverdachte 1]. Volgens [medeverdachte 2] verklaarde de verdachte meermalen dat hij een einde wilde maken aan de relatie en dat scheiden voor hem geen optie was. Deze bewering vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 1]. Op het moment dat het delict werd gepleegd, was de verdachte alleen thuis met de kinderen, die sliepen, zoals gebruikelijk was om die tijd. De verdachte kon gebruik maken van het late tijdstip van thuiskomst van het slachtoffer en van het feit dat zij alleen zou zijn. De verdachte had [medeverdachte 1] in de periode vóór 15 maart 2015 immers, in het kader van de beoogde huurmoord, uitgelegd dat hij het slachtoffer het beste om het leven kon brengen in de nachtelijke uren op het moment dat zij uit haar werk arriveerde, zodat het op een beroving kon lijken. Hij had hem tevens van de hiertoe benodigde inlichtingen voorzien. Het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder het slachtoffer op 15 maart 2015 levenloos werd aangetroffen, komen vrijwel exact overeen met dit eerdere plan.
Op de plaats delict zijn in de buurt van het slachtoffer een naar buiten gekeerde handtas aangetroffen met daarnaast diverse goederen, zoals papieren en een portemonnee en een fles bodymilk. Op de desbetreffende goederen zijn bloedsporen van de verdachte aangetroffen. Tevens zijn bloedsporen van de verdachte aangetroffen op de motorkap en op de binnenzijde van de de deurstijl van de auto van het slachtoffer. Zowel het openbaar ministerie als de verdediging hebben uitgebreid stilgestaan bij de mogelijke oorzaak van de verwonding van verdachte aan zijn duim. Het Hof laat deze oorzaak echter in het midden, omdat deze van ondergeschikt belang is.. Wel van essentieel belang is dat uit het dossier volgt dat de vermelde bloedsporen uitsluitend kunnen zijn aangebracht ten tijde van of kort na het delict. Deze wijze van aantreffen zou zowel kunnen passen in het scenario dat iemand op zoek was naar interessante waar om te stelen als in het scenario dat iemand de situatie op een beroving wilde laten lijken. Er zijn echter geen tassen, portemonnees of andere spullen weggenomen en er is geld op de plaats delict achtergebleven, zodat van een roofoverval geen sprake lijkt te zijn geweest. Daar staat tegenover dat de aanwezigheid van bloedvegen van verdachte op de grijze tas, de fles bodymilk en de portemonnee sterke aanwijzingen vormen dat de verdachte deze objecten vast heeft gehouden rondom het tijdstip van het delict. Dit past goed in het scenario dat de verdachte heeft getracht een roofmoord in scene te zetten. Hetzelfde geldt voor het bloedspoor op de motorkap en op de binnenkant van de deurstijl van de auto van het slachtoffer, nu uit het politieonderzoek volgt dat de auto in die stand is geduwd.
Blijkens het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is er geruime tijd verstreken tussen het moment waarop de verdachte volgens zijn eigen verklaring het slachtoffer dood heeft aangetroffen en het moment waarop hij hulp heeft ingeroepen. De verdediging heeft bepleit dat dit niet vaststaat, omdat de verdachte zich het tijdstip waarop hij naar buiten ging niet herinnert en [verdachtes zoon] zijn verklaring op dit punt heeft gewijzigd. Het tijdstip van thuiskomst van het slachtoffer is echter rond 23.00 uur vastgesteld. Als de klap die de verdachte zou hebben gehoord en waardoor hij naar buiten ging, zou zijn veroorzaakt door de auto van het slachtoffer die tegen de muur aankwam, moet dit derhalve ook rond dit tijdstip zijn geweest. Het tijdstip van de eerste melding van het feit bij de politiecentrale staat ook vast, te weten 23.31 uur. De verklaring van verdachte bevat geen uitleg voor dit tijdsverloop van een half uur. Dit maakt zijn verklaring ongeloofwaardig.
Hoewel voornoemde omstandigheden hiervoor zonder meer aanleiding geven, heeft de verdachte weinig losgelaten over de gang van zaken die nacht. Voor zover hij heeft verklaard, stemmen zijn verklaringen op belangrijke details niet met elkaar overeen. Zo heeft de verdachte tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting in eerste aanleg geen enkele verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn bloedsporen op juist voornoemde goederen. Pas tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij deze goederen mogelijk heeft aangeraakt en dat het een hectische situatie was, maar hij heeft desgevraagd niet kunnen of willen uitleggen wanneer en met welk doel. Zo verklaart [verdachte] als getuige bij de politie dat hij zijn vrouw bij de carport zag liggen en dat hij toen naar zijn buurman [naam buurman] is gegaan. In zijn schriftelijke verklaring stelt verdachte dat hij [slachtoffer] heeft geschud en aangegrepen. In paniek is hij daarop naar zijn buurman [naam buurman] gerend om hulp te halen. Deze verklaringen vinden bevestiging in de getuigenverklaringen van verdachtes zoon [verdachtes zoon] en buurman [naam buurman]. Niets wijst in de richting dat verdachte op bovengenoemd moment van aantreffen van zijn vrouw in de buurt van bovengenoemde goederen is geweest waarop zijn bloed is aangetroffen. Het hof beschouwt dan ook de door verdachte in hoger beroep geopperde mogelijkheid als volstrekt ongeloofwaardig en legt die zich naast zich neer.
Ook over r zijn bezigheden toen hij de klap hoorde heeft de verdachte wisselend verklaard. Tijdens zijn eerste verhoor heeft hij gezegd dat hij in zijn kamer op zijn vrouw lag te wachten, toen hij een klap hoorde. Tijdens de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte in zijn enige, uitgebreide verklaring, waarover hij geruime tijd heeft kunnen nadenken, gezegd dat hij lag te slapen en wakker werd van een klap. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdachte dit weer gewijzigd in “ik lag te wachten”, zonder hierop overigens desgevraagd nader in te willen gaan. Dit is van belang omdat, zoals het Gerecht in eerste aanleg terecht heeft opgemerkt, het een flinke klap moet zijn geweest als de verdachte daardoor wakker werd. Geen van de buren, en zelfs niet de kinderen of de onderhuurders die op hetzelfde adres als de verdachte woonden, heeft een (harde) klap gehoord die avond, terwijl een aantal van hen wel een harde gil heeft gehoord rond het tijdstip van thuiskomst van het slachtoffer. Uit het onderzoek van de plaats delict is evenmin gebleken wat die vermeende klap zou kunnen hebben veroorzaakt. Weliswaar stond de auto van het slachtoffer met de achterbumper tegen een muur van de woning geparkeerd, maar uit onderzoek van de politie blijkt dat deze auto door iemand in die stand is geduwd, omdat de manier van aantreffen van de auto niet klopt met de stand van het stuur. Ook een door de verdediging in dit stadium van het onderzoek voor het eerst ingebracht rapport met betrekking tot lichte schade aan de auto, neemt de onduidelijkheid op dit punt niet weg [4] . Al met al vertoont de verklaring van de verdachte op essentiële punten gebreken, wordt deze niet, althans onvoldoende ondersteund door ander betrouwbaar bewijsmateriaal en heeft de verdachte nagelaten voor omstandigheden, die op zichzelf en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bezien in onderlinge samenhang met de bewezenverklaarde poging uitlokking moord en de daaraan gerelateerde bewijsmiddelen, verwerpt het Hof voornoemd verweer en acht, evenals het Gerecht in eerste aanleg, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is die het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachte rade
De bewezenverklaarde gang van zaken rond de poging tot uitlokking moord bevat tevens belangrijke aanwijzingen voor de conclusie dat de verdachte op 15 maart 2015 heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad. De verdachte is immers geruime tijd voor die datum reeds bezig geweest met het plannen van de dood van zijn vrouw, zij het dat hij dit in eerste instantie door een ander wilde laten uitvoeren. Toen de beoogde dader had afgehaakt, heeft de verdachte zijn plan aangepast en een paar weken later zelf zijn echtgenote om het leven gebracht. Het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd komen vrijwel exact overeen met het eerder door de verdachte opgestelde plan voor de beoogde moord op het slachtoffer door [medeverdachte 1]. De verdachte heeft het slachtoffer bij thuiskomst opgewacht en gedood. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat er eerder die avond een gebeurtenis heeft plaatsgevonden waardoor de verdachte in een opwelling het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Het handelen van de verdachte na de moord, te weten het creëren van tijd en gelegenheid tot het verrichten van handelingen die de indruk moesten wekken van een roofoverval door een onbekende, stemmen eveneens overeen met zijn oorspronkelijke plan. Het feit dat het slachtoffer in totaal vijfendertig keer is gestoken, zou kunnen duiden op hevige emoties en om die reden mogelijk een contra-indicatie kunnen opleveren. Het feit dat een dader onderhevig is aan sterke emoties tijdens het om het leven brengen van een (bekende) persoon, is echter niet onverenigbaar met het oordeel dat van een geplande daad sprake is. Afgezet tegen de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn genoemd, in onderlinge samenhang bezien, is deze omstandigheid dan ook van onvoldoende gewicht om tot de conclusie te komen dat de verdachte op 15 maart 2015 heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Uit het voorgaande volgt dat het Hof ervan uitgaat dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het bestanddeel “voorbedachte raad” in de tenlastelegging is hiermee bewezen verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging om een ander door giften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om een moord te begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 1:121 jo 2:262 van het Wetboek van Strafrecht;
feit 2:
moord,
strafbaar gesteld bij artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder scrupules een derde benaderd om tegen betaling de moord op zijn echtgenote te plegen. Toen de beoogde huurmoordenaar onverhoopt afhaakte, heeft de verdachte zijn plannen aangepast en heeft hij zijn echtgenote een paar weken later zelf vermoord. Door dit te doen, heeft de verdachte zijn echtgenote het meest fundamentele recht wat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. De wijze waarop de verdachte haar heeft vermoord, is bovendien gruwelijk. De verdachte heeft dat gedaan door haar een groot aantal keer met een mes te steken. De nabestaanden zullen met die wetenschap verder moeten leven. Ook hen is onherstelbaar leed aangedaan. Dat geldt in het bijzonder voor de vier nog jonge kinderen die hierbij betrokken zijn. Zij moeten nu hun (biologische dan wel feitelijke) moeder missen in de wetenschap dat hun eigen vader daarvoor verantwoordelijk is. Het is bijna niet te bevatten hoe dat voor die kinderen moet zijn. In één klap hebben deze kinderen feitelijk beide ouders/verzorgers verloren. Het Hof rekent het de verdachte bovendien bijzonder zwaar aan dat hij zijn minderjarige zoon [verdachtes zoon] wakker heeft gemaakt, in de wetenschap dat [verdachtes zoon] buiten met een afschuwelijke situatie zou worden geconfronteerd. Aangenomen moet worden dat alle nabestaanden en familieleden van het slachtoffer hiervan nog lang psychische schade zullen ondervinden. Voorts houdt het Hof rekening met het feit dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen, zodat de nabestaanden in het duister tasten over de reden waarom zij een dierbare persoon moeten missen, wat – naar mag worden aangenomen - nadelig is voor de verwerking van hun leed.
Ook in bredere kring heeft de moord op het slachtoffer een schok teweeg gebracht. De rechtsorde is door dit misdrijf op ernstige wijze geschokt. Als docent in het voortgezet en hoger onderwijs vervulde de verdachte een maatschappelijke voorbeeldfunctie. Hij heeft het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen stellen in personen die fungeren als rolmodel voor leerlingen, diep geschaad.
Met dit alles wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden bij de strafoplegging.
In het kader van de straftoemeting is voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en met de bevindingen van de gedragsdeskundigen, psychologen W.T. Linkels en S. van de Water, psychiater F. Heijtel en psychiater in opleiding A.B. Koopmans.. Zij hebben de verdachte onderzocht. In hun rapporten concluderen zij allen dat de verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis en dat de gepleegde delicten bij bewezenverklaring volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Het Hof heeft ook acht geslagen op het door de verdediging ingebrachte rapport van psycholoog L.I.A. Ricardo.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, kan naar het oordeel van het Hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer lange duur met zich brengt.
Alles overwegende is het Hof van oordeel dat na te noemen gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt op het handelen van de verdachte.

Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij, de heer [benadeeldepartij] heeft Stichting Slachtofferhulp Curaçao een vordering tot schadevergoeding van in totaal NAf 21.083,88,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De vordering is onderverdeeld in vier onderdelen, die als bijlagen 1 tot en met 4 aan het voegingsrapport zijn gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De verdachte en zijn raadslieden hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering.
De gevorderde kosten zoals vermeld in de bijlagen 1, 2, en 4 van het voegingsrapport zijn niet betwist en komen het Hof niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze kosten zullen worden toegewezen.
De gevorderde kosten van rechtsbijstand zoals vermeld in bijlage 3 van het voegingsrapport kunnen niet worden aangemerkt als schade die het rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Het Hof ziet aanleiding om ter zake van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de al aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 januari 2016 en doet opnieuw recht, als volgt;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 24 (vierentwintig) jaar;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [benadeeldepartij] om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van NAf 13.337,28 (zegge: dertienduizend driehonderd zevenendertig gulden en achtentwintig cent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op NAf 750,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan veroordeelde de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan het Land ten behoeve van de benadeelde partij te betalen NAf 13.337,28 en beveelt dat bij gebreke van betaling en volledig verhaal van dit bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 126 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan het Land ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.E. van der Spoel, H.J. Fehmers en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 november 2016.

Voetnoten

1.Foto’s 43 en 44 van dit rapport, zie pg. 36/43
2.Procesverbaal Belcontacten/zendmastgegevens, # 20160702.1000 op ambtseed opgemaakt en op 2 juli 2016 gesloten en getekend door [brigadier 1], Brigadier bij het Korps Politie Curacao.
3.Geschrift d.d. 14 oktober 2016, bevattende een aanvullende vraag d.d. 11 oktober 2016 aan R. Eikelenboom.
4.Taxatierapport van All In Expertisebureau, d.d. 8 maart 2016, m.b.t. Suzuki Swift, kenteken [kenteken].