Uitspraak
Ingevolge artikel 97, eerste lid, geeft een bestuursorgaan, indien het naar zijn oordeel aan een onherroepelijke uitspraak van het Gerecht, bedoeld in artikel 49, voor zover deze niet verplicht tot betaling van een bepaald geldbedrag, geen of geen volledig gevolg kan geven binnen de bij de uitspraak gestelde termijn, daarvan kennis aan de andere partijen. Indien het niet of niet volledig gevolg geven zijn oorzaak vindt in nieuwe feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de beschikking waarop de uitspraak betrekking heeft, is gegeven, doet het bestuursorgaan daarvan gelijktijdig mededeling.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, kunnen, indien een kennisgeving zonder mededeling of geen kennisgeving als bedoeld in artikel 97, eerste lid, is gedaan, de andere partijen zich tot het Gerecht wenden met het verzoek om te bepalen dat het bestuursorgaan alsnog aan de uitspraak van het Gerecht gevolg geeft.
Ingevolge het derde lid kan, indien de grief dat niet of niet volledig aan de uitspraak van het Gerecht gevolg is gegeven gegrond wordt bevonden, het Gerecht uitspreken dat het bestuursorgaan alsnog binnen een door het Gerecht te stellen termijn aan de uitspraak van het Gerecht gevolg dient te geven. In dat geval bepaalt het Gerecht tevens dat, indien en zolang het bestuursorgaan aan de uitspraak geen of geen volledig gevolg geeft, het door hem aan te wijzen overheidslichaam aan partijen, bedoeld in het eerste lid, een door het Gerecht vast te stellen dwangsom verbeurt.
Ingevolge het vierde lid is op de uitspraak, bedoeld in het derde lid, artikel 50 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 99 komen de in de artikelen 97 en 98 aan het Gerecht toegekende bevoegdheden toe aan het Hof indien een bestuursorgaan geen of geen volledig gevolg geeft aan een uitspraak van het Hof, bedoeld in artikel 78.
Ontvankelijkheid van het verzoek
Het betoog van de minister faalt.
Carmabi heeft in haar verzoekschrift verwezen naar de artikelen 98 en 99 van de Lar en verzoekt het Hof te bepalen, welke informatie uit de aan haar verstrekte documenten met inachtneming van de uitspraak van 8 april 2016 alsnog openbaar gemaakt moet worden. Bij het verzoekschrift heeft Carmabi als productie 5 de door haar opgestelde "Lijst te verkrijgen documenten Lar zaak Oostpunt op grond van vonnis HLAR 74649/15 d.d. 8 april 2016" overgelegd, waarop zij per document heeft vermeld tot welke informatieverstrekking de minister volgens haar is gehouden en of de minister daaraan al dan niet heeft voldaan. Aldus is duidelijk dat Carmabi het Hof verzoekt te bepalen, dat en hoe de minister alsnog aan de uitspraak van 8 maart 2016 gevolg geeft. Blijkens het verweerschrift heeft de minister het verzoek ook aldus opgevat. Hij heeft zich daarin gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij tijdig aan de uitspraak van 8 april 2016 gevolg heeft gegeven. Voor de stelling van de minister dat Carmabi het Hof verzoekt een voorziening te treffen, waarin artikel 98, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 99 van de Lar, niet voorziet, bestaat daarom geen grond.
Dit betoog faalt evenzeer.
Beoordeling van het verzoek
Voorts heeft het Hof in rechtsoverweging 17 van de uitspraak van 8 april 2016 overwogen, dat een persoonlijke beleidsopvatting een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie is van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe aangevoerde argumenten, waarvan openbaarmaking mag worden geweigerd, omdat in de onderlinge ambtelijke verhouding en in de verhouding minister-ambtenaar de vrijheid moet bestaan openhartig van gedachten te wisselen. De informatie in de documenten 12 en 15 die niet openbaar is gemaakt bevat zodanige opvattingen. In aansluiting bij de Nederlandse rechtspraak terzake (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 april 2014 in zaak nr. 201211002/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1153) overweegt het Hof voorts dat een opvatting een persoonlijke beleidsopvatting blijft, ook indien die opvatting niet te herleiden is tot een bepaalde persoon. Voorts is van belang dat de gedachtewisseling die op basis van de documenten 12 en 15 heeft plaatsgevonden, heeft geleid tot een standpunt van de minister over de ontwerp‑Landsverordening herziening Oostpunt tot wijziging van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan, welk standpunt door de verstrekking aan Carmabi van document 18 openbaar is gemaakt. Daar waar de persoonlijke beleidsopvattingen van het standpunt van de minister afwijken, mag openbaarmaking van die opvattingen achterwege blijven. Voor zover de persoonlijke beleidsopvattingen met het standpunt van de minister overeenkomen, zijn deze door openbaarmaking van document 18 reeds openbaar (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010 in zaak nr. 200910061/1/H3, ECLI:NL:RVS:BN5701).
De grief is in zoverre ongegrond.
Beslissing
verklaarthet verzoek gedeeltelijk
gegrond;
maaktde in de uitspraak van 8 april 2016 vermelde documenten
1, 2, 9 (behoudens de naam en functie van degene conform wiens advies het desbetreffende besluit is genomen), 13, 20, 22, 24, 25 en 26
openbaaren
bepaaltdat deze documenten binnen vijf werkdagen na verzending van deze uitspraak door de minister aan Carmabi worden verstrekt;
wijst afhetgeen meer of anders is verzocht;
veroordeeltde minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tot vergoeding aan de stichting Carribean Research & Management of Biodiversity Foundation van de bij haar opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAfl. 1.400,00 (zegge: veertienhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.