ECLI:NL:OGHACMB:2016:184

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
HLAR 79826/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot verlenging van de vergunning tot tijdelijk verblijf van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De minister had eerder een verzoek van de vreemdeling tot verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen, omdat de overgelegde Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) als vervalst werd beschouwd. De vreemdeling had in de loop van de procedure verschillende VOG's overgelegd, maar de minister betwistte de geldigheid en het doel van deze documenten. Het Gerecht had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen, maar de minister ging in hoger beroep.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de vreemdeling met de VOG van 10 oktober 2013 niet had aangetoond dat hij geen justitiële antecedenten had. De verklaringen van de vreemdeling over de aanvraag van de VOG waren inconsistent, waardoor het voor de minister onduidelijk bleef voor welke instantie en welk doel de VOG was aangevraagd. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht voor zover deze de minister had opgedragen opnieuw te beslissen, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

HLAR 79826/16
Datum uitspraak: 20 december 2016
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie
(hierna: de minister), appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 13 juni 2016 in zaak nr. Lar 2317 van 2015 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij beschikking van 29 november 2013 heeft de minister een verzoek van [de vreemdeling] tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Bij beschikking van 28 augustus 2015 heeft de minister het door [de vreemdeling] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2016 heeft het Gerecht het door [de vreemdeling] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[De vreemdeling] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Harewood, werkzaam bij Departemento de Integracion Manejo y Admision di Stranhero (hierna: DIMAS) en [de vreemdeling], vertegenwoordigd door mr. A.A. Ruiz en mr. A.N.M. Thijsen, beiden advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Op 5 juli 2012 heeft [de vreemdeling] een verzoek ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel verblijf als rentenier. Deze verblijfsvergunning is aan hem verleend, met een geldigheidsduur tot 12 augustus 2013. Op 1 augustus 2013 heeft hij een verzoek ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Bij de beschikking van 29 november 2013 heeft de minister dit verzoek afgewezen. Aan de afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat de bij dit verzoek overgelegde Verklaring omtrent het Gedrag (hierna: VOG) van 9 juli 2013 vervalst is, althans valselijk is opgemaakt en niet is afgegeven door de bevoegde Venezolaanse autoriteiten en [de vreemdeling] niet heeft aangetoond dat hij geen criminele of justitieel negatieve antecedenten heeft. Daarbij heeft de minister volledigheidshalve opgemerkt dat aan de bij het verzoek van 5 juli 2012 overgelegde VOG van 8 maart 2012 dezelfde gebreken kleven en ten onrechte een verblijfsvergunning aan [de vreemdeling] is verleend.
Bij de beschikking van 28 augustus 2015 heeft de minister de afwijzing gehandhaafd. Aan deze beschikking heeft de minister ten grondslag gelegd dat [de vreemdeling] tijdens de behandeling van het bezwaarschrift heeft gesteld dat hij de VOG van 8 maart 2012 onderscheidenlijk 9 juli 2013 door een tussenpersoon in Venezuela heeft laten ophalen en eventuele onregelmatigheden niet aan hem te wijten zijn. Bij aanvullend bezwaarschrift van 21 januari 2014 heeft [de vreemdeling] een derde VOG van 10 oktober 2013 overgelegd, die hij naar gesteld zelf in Venezuela heeft opgehaald. Bij brief van 10 maart 2015 heeft [de vreemdeling] een vierde VOG van 13 januari 2014 overgelegd en verklaard dat de VOG van 10 oktober 2013 ook door een tussenpersoon is aangevraagd en aan hem is verstrekt. Ook de VOG van 13 januari 2014 vertoont gebreken. Uit onderzoek van de consul van Venezuela in Aruba is gebleken dat het nummer van de apostille niet behoort bij de VOG van 13 januari 2014. Voorts heeft de consul opgemerkt dat deze VOG niet is bestemd voor DIMAS maar voor de ambassade van Panama in Venezuela, aldus de minister.
Het Gerecht heeft het door [de vreemdeling] tegen de beschikking van 28 augustus 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard. Aan dit oordeel heeft het ten grondslag gelegd dat de bezwaaradviescommissie in haar advies heeft gesteld dat de minister onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de VOG van 10 oktober 2013 en op grond daarvan heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, en de minister de beschikking heeft genomen zonder nader onderzoek naar deze VOG te doen. De stelling van de minister, dat een onderzoek naar deze VOG achterwege kon blijven omdat [de vreemdeling] inmiddels de VOG van 13 januari 2014 had overgelegd, heeft het Gerecht niet gevolgd. Dat [de vreemdeling] de VOG van 10 oktober 2013 niet in persoon heeft aangevraagd vormt zonder nadere motivering onvoldoende grond om deze VOG buiten beschouwing te laten, aldus het Gerecht.
Het Gerecht heeft voorts geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking van 28 augustus 2015 in stand te laten. Daartoe heeft het overwogen dat de stelling van de minister, dat aan de VOG van 10 oktober 2013 voorbij moet worden gegaan omdat deze VOG is afgegeven voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in Nederland, niet houdbaar is. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat Nederland en Aruba beide deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden en de minister nader moet onderbouwen waarom met de VOG van 10 oktober 2013 geen genoegen wordt genomen.
De minister bestrijdt deze overwegingen van het Gerecht.
Daartoe voert hij aan dat uit onderzoek is gebleken dat met de apostille op de VOG van 10 oktober 2013 alleen vaststaat dat deze VOG is afgegeven door de ondertekenaar ervan. Er zijn redenen om deze VOG niet te accepteren. De VOG is niet gericht aan de IND in Nederland, maar aan de hem onbekende instantie ‘Direccion General de Immigracion y Extranjeria de Hollanda’. Bij de afgifte van een VOG houden de Venezolaanse autoriteiten rekening met het doel waarvoor een VOG wordt aangevraagd en wordt een algeheel nationaal of regionaal onderzoek naar de criminele of justitiële antecedenten van betrokkene gedaan. Zolang niet duidelijk is welk onderzoek aan de afgifte van de VOG van 10 oktober 2013 ten grondslag heeft gelegen, kan hij deze VOG niet accepteren. Dat deze VOG niet voor deze procedure bestemd is, blijkt ook uit de omstandigheid dat deze VOG bij het aanvullend bezwaarschrift is overgelegd. De grond voor afwijzing van het verzoek om verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning tot verblijf was pas bij [de vreemdeling] bekend na 29 november 2013, de datum waarop de afwijzende beschikking is gegeven en door hem ontvangen. Voorts heeft [de vreemdeling] bij brief van 10 maart 2015 verklaard dat de VOG van 10 oktober 2013 door een bemiddelaar is aangevraagd en aan hem is verstrekt en heeft hij verzocht om niet deze VOG, maar de VOG van 13 januari 2014 bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken, omdat deze laatste VOG door hemzelf is aangevraagd en opgehaald.
4.1. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de aan de beschikking van 28 augustus 2015 ten grondslag gelegde motivering, dat een onderzoek naar de VOG van 10 oktober 2013 achterwege kon blijven, omdat [de vreemdeling] deze VOG niet in persoon heeft aangevraagd en hij inmiddels de VOG van 13 januari 2014 had overgelegd, onvoldoende grond biedt om het door de bezwaaradviescommissie geadviseerde nader onderzoek naar deze VOG, die is voorzien van een geldige apostille, achterwege te laten. Het Gerecht heeft de beschikking van 28 augustus 2015 dan ook terecht vernietigd. In zoverre faalt derhalve het betoog van de minister.
4.2. Het Gerecht heeft echter ten onrechte geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand te laten. De minister heeft tijdens deze procedure in rechte alsnog toegelicht dat de VOG van 10 oktober 2013 niet is verstrekt voor DIMAS in het kader van de procedure tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba, derhalve dat bij het aan deze VOG ten grondslag gelegde onderzoek door de Venezolaanse autoriteiten geen rekening is gehouden met het doel waarvoor deze VOG is aangevraagd en niet duidelijk is welk onderzoek aan deze VOG ten grondslag ligt. De stelling van [de vreemdeling] in het verweerschrift in hoger beroep, dat hij bij het aanvragen van deze VOG heeft vermeld dat deze bestemd was voor de autoriteiten in Aruba ter verkrijging van een verblijfsvergunning maar dit door de Venezolaanse autoriteiten administratief niet goed is verwerkt en hem dit niet kan worden toegerekend, volgt het Hof niet. Deze stelling strookt niet met de verklaring van [de vreemdeling] in de brief van 10 maart 2015, dat de VOG van 10 oktober 2013 door een bemiddelaar is aangevraagd en aan hem is verstrekt. Nu voorts door [de vreemdeling] ter verkrijging van deze VOG een bemiddelaar is ingeschakeld en hij niet heeft toegelicht waarom hij deze VOG niet in persoon heeft aangevraagd en opgehaald, dient de gestelde onjuiste administratieve verwerking voor zijn rekening te blijven. De ook in het verweerschrift in hoger beroep neergelegde stelling van [de vreemdeling], dat duidelijk is dat de VOG van 10 oktober 2013 is verstrekt voor de Nederlandse autoriteiten die belast zijn met de behandeling van verzoeken om verlening van een verblijfsvergunning en derhalve kan worden aangenomen dat door de Venezolaanse autoriteiten een algeheel onderzoek naar zijn criminele en justitiële antecedenten is gedaan, biedt geen grond voor het oordeel dat de minister deze VOG moet accepteren. Nu [de vreemdeling] over de wijze waarop en het doel waarvoor de VOG van 10 oktober 2013 is aangevraagd wisselend heeft verklaard, deze verklaringen niet consistent zijn, en hierdoor voor de minister onduidelijk is gebleven voor welke instantie en voor welk doel deze VOG is verstrekt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de VOG van 10 oktober 2013 is aangevraagd ter verkrijging van een verblijfsvergunning en in dat verband door de Venezolaanse autoriteiten een algeheel onderzoek naar de justitiële antecedenten van [de vreemdeling] is verricht. De minister heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [de vreemdeling] met de VOG van 10 oktober 2013 niet heeft aangetoond dat hij geen justitiële antecedenten heeft.
Het betoog van de minister slaagt in zoverre wel.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het Gerecht daarbij de minister heeft opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift van [de vreemdeling] te beslissen met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen en het Gerecht daarbij de rechtsgevolgen van de beschikking van 28 augustus 2015 niet in stand heeft gelaten.
6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
7.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 13 juni 2016 in zaak nr. Lar 2317 van 2015, voor zover het Gerecht daarbij de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie heeft opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift van [de vreemdeling] te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen en het Gerecht daarbij de rechtsgevolgen van de beschikking van 28 augustus 2015 niet in stand heeft gelaten;
III.
bevestigtde aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.
veroordeeltde minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie tot vergoeding aan [de vreemdeling] van de bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.
verstaatdat de griffier aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijf en zeventig gulden)
terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016
Verzonden: 20 december 2016