Uitspraak
Het Gerecht heeft voorts geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking van 28 augustus 2015 in stand te laten. Daartoe heeft het overwogen dat de stelling van de minister, dat aan de VOG van 10 oktober 2013 voorbij moet worden gegaan omdat deze VOG is afgegeven voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in Nederland, niet houdbaar is. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat Nederland en Aruba beide deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden en de minister nader moet onderbouwen waarom met de VOG van 10 oktober 2013 geen genoegen wordt genomen.
Daartoe voert hij aan dat uit onderzoek is gebleken dat met de apostille op de VOG van 10 oktober 2013 alleen vaststaat dat deze VOG is afgegeven door de ondertekenaar ervan. Er zijn redenen om deze VOG niet te accepteren. De VOG is niet gericht aan de IND in Nederland, maar aan de hem onbekende instantie ‘Direccion General de Immigracion y Extranjeria de Hollanda’. Bij de afgifte van een VOG houden de Venezolaanse autoriteiten rekening met het doel waarvoor een VOG wordt aangevraagd en wordt een algeheel nationaal of regionaal onderzoek naar de criminele of justitiële antecedenten van betrokkene gedaan. Zolang niet duidelijk is welk onderzoek aan de afgifte van de VOG van 10 oktober 2013 ten grondslag heeft gelegen, kan hij deze VOG niet accepteren. Dat deze VOG niet voor deze procedure bestemd is, blijkt ook uit de omstandigheid dat deze VOG bij het aanvullend bezwaarschrift is overgelegd. De grond voor afwijzing van het verzoek om verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning tot verblijf was pas bij [de vreemdeling] bekend na 29 november 2013, de datum waarop de afwijzende beschikking is gegeven en door hem ontvangen. Voorts heeft [de vreemdeling] bij brief van 10 maart 2015 verklaard dat de VOG van 10 oktober 2013 door een bemiddelaar is aangevraagd en aan hem is verstrekt en heeft hij verzocht om niet deze VOG, maar de VOG van 13 januari 2014 bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken, omdat deze laatste VOG door hemzelf is aangevraagd en opgehaald.
Het betoog van de minister slaagt in zoverre wel.
Beslissing
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 13 juni 2016 in zaak nr. Lar 2317 van 2015, voor zover het Gerecht daarbij de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie heeft opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift van [de vreemdeling] te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen en het Gerecht daarbij de rechtsgevolgen van de beschikking van 28 augustus 2015 niet in stand heeft gelaten;
bevestigtde aangevallen uitspraak voor het overige;
veroordeeltde minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie tot vergoeding aan [de vreemdeling] van de bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
verstaatdat de griffier aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijf en zeventig gulden)
terugbetaalt.