ECLI:NL:OGHACMB:2016:176

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
AR 52648/11 - H 292/15 en 292A/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boedelscheiding en aktewisseling tussen echtgenoten in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen van een uitspraak die op 2 maart 2015 is gedaan. De vrouw heeft zestien grieven ingediend tegen het vonnis, waarin zij verzoekt om de scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De man heeft in incidenteel hoger beroep zes grieven ingediend en verzoekt eveneens om vernietiging van het vonnis en een andere verdeling van de gemeenschap. De procedure omvat verschillende memorie's van grieven en antwoorden, waarin beide partijen hun standpunten en argumenten uiteenzetten. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en dat er een latere vermelding van echtscheiding is ingeschreven. Het Hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en enkele grieven afgewezen, terwijl andere grieven om nadere toelichting vragen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akten van beide partijen. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 maart 2016.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 52648/11 - H 292/15 en 292A/15
Uitspraak: 1 maart 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE VROUW],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. C.L. Taylor,
tegen
[DE MAN],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 13 april 2015 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 2 maart 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 25 mei 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de vrouw zestien grieven (genummerd 1 tot en met 17, waarbij grief 14 ontbreekt) tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap alsnog zal vaststellen conform de door haar voorgestane wijze van verdeling, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 7 juli 2015 ingekomen memorie, met producties, heeft de man de grieven van de vrouw bestreden, is hij in incidenteel hoger beroep gekomen en heeft hij zes grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling alsnog zal vaststellen met inachtneming van de grieven in het incidenteel appel, en de vrouw zal veroordelen tot betaling van alle restschulden en kosten en van hetgeen waarvoor de man in het kader van de foreclosure aansprakelijk wordt gehouden, kosten rechtens.
1.4
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel van 21 augustus 2015 heeft de vrouw de grieven van de man bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het incidenteel appel zal afwijzen, met veroordeling van de man in de kosten daarvan, uitvoerbaar bij voorraad.
1.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. Aan de pleitnotities van de vrouw is een productie gehecht. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
Partijen zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
2.1.2
Op 27 november 2008 is in Curaçao een latere vermelding betreffende echtscheiding ingeschreven ten behoeve van de vrouw en de man.
2.2
Het onderhavige geding strekt ertoe dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.
2.3
Het GEA heeft de volgende bestanddelen van de gemeenschap onderscheiden:
(1) Huis aan de [straatnaam] [#1]
(2) Huurgrond [straatnaam]
(3) Daewoo Cielo
(4) Huurgrond/opstallen [straatnaam] [#2]
(5) Inboedel [straatnaam] [#1]
(6) Timeshare [resortnaam] Resort
(7) Pensioenvoorziening Fatum (ALM)
(8) Credit Union [naam]
(9) Demand deposit Banco di Caribe I
(10) Spaarrekening Banco di Caribe
(11) Demand deposit Banco di Caribe II
(12) Aandelen [vennootschap]
(13) Spaarrekening [vennootschap]
(14) Schuld Master card
(15) Schuld Diners card
(16) Schuld Visa card
2.4
Grief 1 van de vrouw klaagt dat het GEA ten onrechte enige bestanddelen buiten beschouwing heeft gelaten. In de toelichting op de grief verwijst zij naar:
(17) Scotiabank Sint Maarten
(18) [item]
Ad (17) Bij akte van 21 oktober 2013 heeft de vrouw als productie een brief van Scotiabank Sint Maarten aan de man in het geding gebracht, getiteld "Important Change to Your Account XX00". De man heeft hierover gesteld dat hij deze rekening gebruikte om vergoedingen op te laten storten voor werkgerelateerde kosten die hij maakte als fraudeonderzoeker. De vrouw heeft dit betwist. De man wordt verzocht bankafschriften van deze bankrekening in het geding te brengen, waaruit het saldo per 27 november 2008 en de mutaties in 2008 blijken.
Ad (18) Bij inleidend verzoekschrift heeft de vrouw als productie een "estimate" van 6 oktober 2008, met vervaldatum 5 november 2008, in het geding gebracht, die een lijst van goederen bevat die te koop zijn bij Building Depot, met aantallen en prijzen, uitkomend op een totaal van NAf 6.799,64. De man heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat het een offerte betreft van goederen die hij niet heeft gekocht, maar waarmee hij zijn startkosten bij het vertrek uit de echtelijke woning heeft willen aantonen in de alimentatieprocedure.
De vrouw is hierop niet meer ingegaan. Het Hof gaat daarom uit van de juistheid van het door de man aangevoerde en laat deze post buiten beschouwing.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld ook te klagen over andere bestanddelen die volgens haar ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten (en die op productie A bij memorie van grieven staan vermeld), is dat onvoldoende kenbaar voor het Hof en de man tot uitdrukking gebracht en in elk geval niet toegelicht.
2.5
Grief 2 van de vrouw betoogt dat de man blijkens een vaststellingsovereenkomst van 19 oktober 2007 afstand heeft gedaan van zijn aanspraken op het huis aan de [straatnaam] [#1] (bestanddeel (1)).
De grief faalt. De vaststellingsovereenkomst kan redelijkerwijs niet anders uitgelegd worden dan dat de daarin onder 1 opgenomen afstandsverklaringen betrekking hebben op vorderingen op de boedels en op de deelgenoten in verband met de nalatenschappen van de ouders van de vrouw. De man kan dus jegens de vrouw geen rechten meer geldend maken die verband houden met de wijze waarop het huis aan de [straatnaam] [#1] (al dan niet) betrokken is geweest bij de verdeling van die nalatenschappen. Dat laat zijn recht onverlet om in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aanspraak erop te maken dat het huis in de verdeling wordt betrokken.
De grief mist dus doel. Het aanbod te bewijzen dat de man wel afstand heeft gedaan, wordt gepasseerd, nu daaraan geen andere feitelijke stellingen ten grondslag zijn gelegd dan een beroep op de vaststellingsovereenkomst. Welke bewoordingen de man heeft gebruikt op de zitting die tot de vaststellingsovereenkomst heeft geleid, is niet van belang. De vrouw moest redelijkerwijs begrijpen dat de man geen verdere rechten prijsgaf dan tot uitdrukking komt in de vaststellingsovereenkomst.
2.6
Grief 3 van de vrouw en grief 3 van de man zijn beide gericht tegen de waardering van bestanddeel (1). Partijen zijn het erover eens dat een taxatie van dit bestanddeel nodig is. (De advocaten van) partijen kunnen zich gezamenlijk tot een deskundige wenden en zo nodig zal het Hof zelf een deskundige benoemen. Met het oog daarop zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten.
2.7
Grief 4 van de vrouw betoogt dat de man afstand heeft gedaan van zijn aanspraken op de huurgrond aan de [straatnaam] [#1] (bestanddeel (2)). Deze grief faalt op overeenkomstige gronden als haar grief 2.
2.8
Grief 5 van de vrouw en grief 4 van de man zijn beide gericht tegen de waardering van bestanddeel (2). Daarvoor geldt hetzelfde als voor grief 3 van de vrouw en grief 3 van de man.
2.9
Grief 6 van de vrouw heeft betrekking op de huurgrond en opstallen aan de [straatnaam] [#2] (bestanddeel (3)).
De vrouw voert aan dat de huurrechten op naam van haar overleden vader staan. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de nalatenschap van beide ouders feitelijk is verdeeld in dier voege dat iedere partij behoudt wat hij/zij onder zich heeft. De man heeft aangevoerd dat de vrouw dit bestanddeel feitelijk onder zich heeft in de zin van de vaststellingsovereenkomst. De vrouw heeft dat niet betwist. Deze feitelijke stand van zaken vertegenwoordigt een waarde die in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden betrokken. In zoverre faalt de grief.
Voor het overige doet de grief een beroep op afstand van recht en faalt de grief op overeenkomstige gronden als de grieven 2 en 4 van de vrouw.
2.1
De grieven 7 en 15 van de vrouw zijn gericht tegen rov. 2.10 en 2.33 van het bestreden vonnis, voor zover die betrekking hebben op een time deposit bij Banco di Caribe, door het GEA gewaardeerd op NAf 40.000,00. Het Hof vindt dit (gestelde) bestanddeel inderdaad niet terug in rov. 2.23 en 2.33 van het bestreden vonnis. Het Hof nummert het bij deze als bestanddeel (19).
Indien de vrouw zich tijdens een comparitie van partijen in eerste aanleg akkoord heeft verklaard met een voorstel ter zake van dit (gestelde) bestanddeel, levert dat geen gerechtelijke erkenning op. Gerechtelijke erkenningen hebben betrekking op feitelijke stellingen en niet op voorstellen om een bepaald bestanddeel op een bepaalde manier in de verdeling te betrekken. In dit hoger beroep is de vrouw niet aan aan een dergelijke akkoordverklaring gebonden.
De man wordt verzocht zich uit te laten over de vraag of dit (gestelde) bestanddeel naar zijn mening in de verdeling is betrokken, of het daarin moet worden betrokken, zo ja, op welke wijze, en zo nee, waarom niet.
2.11
De grieven 8 tot en met 11 van de vrouw hebben betrekking op de bestanddelen (9), (10), (11) en (13). Het GEA heeft deze bestanddelen aan de man toebedeeld en daarmee rekening gehouden bij de berekening van het overbedelingsbedrag. Indien de grieven dit miskennen, missen zij feitelijke grondslag. Indien zij dit niet miskennen, is onvoldoende toegelicht welk bezwaar de vrouw heeft tegen de wijze waarop het GEA de bestanddelen (9), (10), (11) en (13) heeft toegedeeld. Het Hof verenigt zich met die wijze van toedeling.
2.12
Grief 12 van de vrouw en grief 6 van de man zijn gericht tegen de beslissing van het GEA (rov. 2.29 en dictum) dat de man een vordering op de vrouw heeft van NAf 4.743,55 ter zake van de kosten van onderhoudsbijdragen en van een verkoopopdracht van een time share appartement in [resortnaam] Resort (bestanddeel 6). Het door het GEA berekende bedrag is de helft van het door de man opgegeven totaal aan die twee soorten kosten (prod. 13 bij conclusie van antwoord).
De vrouw betoogt dat door toedoen van de man de time share niet op haar naam is gezet. Dit betoog faalt bij gebrek aan belang. Indien de rechter de time share toebedeelt aan de vrouw (zoals het GEA heeft gedaan), kan de vrouw, zo nodig door tussenkomst van haar gemachtigde, afdwingen dat daaraan uitvoering wordt gegeven.
De vrouw betwist dat de kosten daadwerkelijk zijn betaald. Ook dit betoog faalt bij gebrek aan belang. Indien deze kosten bij de man in rekening zijn gebracht, moeten die bedragen als schulden in de verdeling worden betrokken.
Verder betoogt de vrouw dat deze wijze van verdeling niet is overeengekomen. Zij stelt echter geen andere wijze van verdeling voor.
De man stelt voor, zoals in eerste aanleg, dat de timeshare aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder verrekening van de waarde daarvan, maar dat de vrouw dan de beide kostenposten voor haar rekening dient te nemen, niet voor de helft, maar volledig.
De door de man voorgestelde wijze van verdeling komt het Hof redelijk voor. Het Hof zal dienoveenkomstig beslissen. De vordering die de man ter zake hiervan op de vrouw heeft, moet dus niet worden begroot op NAf 4.743,55, zoals het GEA heeft gedaan, maar op NAf 9.486,71. Grief 12 van de vrouw faalt en grief 6 van de man slaagt in zoverre.
Indien de beslissing van het GEA over de toedeling van de timeshare niet goed is afgewikkeld door de schuld van (de gemachtigde van) de vrouw, en dit tot een foreclosure heeft geleid of zal leiden met kosten voor de man als gevolg, zijn dat problemen die, gelet op de eisen van een goede procesorde, buiten het kader van dit geschil vallen. Die kunnen zo nodig afzonderlijk aan de rechter worden voorgelegd. In zoverre faalt grief 6 van de man.
2.13
Voor zover grief 13 van de vrouw zich richt tegen de waardering van de bestanddelen (1) en (2), mist de grief zelfstandige betekenis naast haar grieven 3 en 5. Voor zover haar grief 13 zich richt tegen de waardering van bestanddeel (4), geldt hetzelfde als over de waardering van de bestanddelen (1) en (2) is overwogen in rov. 2.6 en 2.8 van dit vonnis: partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten. Ook grief 5 van de man heeft hier betrekking op.
2.14
De grieven 16 en 17 van de vrouw bouwen voort op haar andere grieven en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
2.15
Grief 1 van de man voert aan dat het pensioen van de man dient te worden aangewend als vermogensbestanddeel ter compensatie van de schuld van de vrouw aan de man uit hoofde van overbedeling.
Het Hof is het met de man eens dat een verdeling waarbij enerzijds de vrouw een groot bedrag ineens aan de man dient te betalen wegens overbedeling, maar anderzijds de pensioenuitkering aan de man van maand tot maand bij helfte dient te worden verdeeld, niet praktisch is. Het is dan waarschijnlijk beter dat de man de gehele pensioenuitkering behoudt en dat het overbedelingsbedrag wordt verlaagd met de helft van de contante waarde van de uitkeringen. Bij pleidooi in hoger beroep heeft de vrouw zich met deze gedachte verenigd. Het Hof zal dit opnieuw beoordelen als meer duidelijkheid zal zijn verkregen over de waardering van de bestanddelen (1), (2) en (4).
Het Hof heeft als productie 7 bij conclusie van antwoord beide pagina's van een brief van APNA van 26 september 2008 aangetroffen. Indien de gemachtigde van de vrouw de tweede pagina niet heeft, wordt hem verzocht die op te vragen bij de gemachtigde van de man.
2.16
Grief 2 van de man is gericht tegen de beslissing van het GEA om de door de man gevorderde gebruiksvergoeding weg te strepen tegen de erfpachtcanon en andere kosten.
De deelgenoot die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, is verplicht de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding; daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid tot maatstaf. Het gaat dus niet om een vergoeding vanwege het feit dat de vrouw de woning gebruikt, maar om een eventele naar redelijkheid vast te stellen vergoeding in verband met het feit dat de man de woning niet kan gebruiken en dus wellicht andere woonkosten moet maken. Over de woonlasten van de man is echter niets specifieks gesteld
(de stellingen van de vrouw suggereren slechts dat hij geen woonlasten had, omdat hij bij zijn huidige echtgenote verbleef).
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen.
2.17
De zaak zal naar de rol worden verwezen. Eerst zal de man in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen en daarna de vrouw.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 april 2016 voor akte aan de zijde van de man (zie rov. 2.4, 2.6, 2.8, 2.10, 2.13 en 2.16);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, J. de Boer en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.