ECLI:NL:OGHACMB:2016:149

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
EJ 79445/16 - HAR 49/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking in een civiele zaak met betrekking tot loon

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Avila Beach Hotel B.V. (hierna: Avila) hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 9 augustus 2016. Avila verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van deze beschikking. De procedure begon met een beroepschrift van 30 augustus 2016, waarin Avila de beschikking aanvecht. Op 30 augustus 2016 diende Avila ook een verzoekschrift in voor schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking, met de vraag om kosten rechtens. De geïntimeerde, die oorspronkelijk verzoekster was, heeft op 13 september 2016 een verweerschrift ingediend, waarin zij concludeert tot afwijzing van het verzoek om schorsing.

De beoordeling van het verzoek om schorsing is gebaseerd op de belangenafweging tussen de partijen, waarbij de rechter moet nagaan of het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de veroordeling. De rechter overweegt dat indien het GEA zijn beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemotiveerd, de veroordeelde feiten en omstandigheden moet aanvoeren die na de uitspraak zijn voorgevallen en die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. In dit geval heeft het GEA de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat mogelijk een misslag is, maar de rechter kan dit ambtshalve doen.

Uiteindelijk oordeelt het Hof dat de belangenafweging in het voordeel van Avila uitvalt, omdat Avila een restitutierisico loopt. Het verzoek om schorsing wordt toegewezen, en de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wordt geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep. De beslissing over de kosten wordt aangehouden tot de eindbeschikking in het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 79445/16 - HAR 49/16
Uitspraak: 22 september 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het verzoek om schorsing in de zaak van:
de besloten vennootschap
AVILA BEACH HOTEL B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
verzoekster om schorsing,
gemachtigde: mr. W. ten Veen,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
verweerster tegen het verzoek om schorsing,
gemachtigde: mr. A.I. Martis.
De partijen worden hierna Avila en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 30 augustus 2016 is Avila in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 9 augustus 2016 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 30 augustus 2016 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft Avila verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
1.3
Bij op 13 september 2016 ingekomen verweerschrift heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.De beoordeling

2.1
Bij de beoordeling van een vordering op de voet van art. 272 Rv en van een verzoek op de voet van art. 429p lid 2 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
2.2
Indien het GEA zijn beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemotiveerd, zal de veroordeelde die schorsing van de tenuitvoerlegging wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door het GEA gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van het GEA hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Indien een dergelijke motivering ontbreekt, zoals in dit geval, geldt die eis niet (zie HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, NJ 2015/158,
rov. 3.3.1 onder (v)).
2.3
In het hiervoor in rov. 2.1 gegeven toetsingskader ligt besloten dat het verzoek toegewezen wordt, indien degene die de veroordeling verkreeg, mede gelet op de belangen aan de zijde van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de ten uitvoer te leggen beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
2.4
Indien het GEA de beschikking uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, zonder dat [geïntimeerde] hierom had verzocht, is dat misschien een misslag, maar art. 429k lid 3 Rv laat wel toe dat de rechter in zaken waarin een beschikking wordt gegeven, de beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Maar ook als het een misslag is, brengt dat niet noodzakelijkerwijs mee dat er geen in redelijkheid te respecteren belang bestaat bij gebruikmaking van de bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. In dit geval moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] een dergelijk belang heeft. Indien, zoals in dit geval, de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is dat belang immers in beginsel gegeven.
2.5
Bij de hiervoor in 2.1 vermelde belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. Bovendien is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in vorige instantie het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld, en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (zie HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, NJ 2015/158, rov. 3.3.1 onder (iii) en rov. 3.3.2).
2.6
In het onderhavige geval geldt echter dat het GEA het verzoek heeft toegewezen op de grond dat er geen verweer is gevoerd. In hoger beroep zal er wel verweer worden gevoerd tegen toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde]. Daarom heeft hetgeen in rov. 2.5 voor het algemene geval is overwogen, in het onderhavige geval minder gewicht.
2.7 [
Geïntimeerde] heeft belang bij spoedige ontvangst van het door het GEA toegewezen salaris. Salaris dient immers in beginsel om in het levensonderhoud te voorzien.
Avila heeft belang bij uitstel, mede gelet op het restitutierisico dat zij loopt, dat wil zeggen het risico dat zij, als zij in hoger beroep gelijk krijgt, het inmiddels uitbetaalde bedrag niet of moeilijk kan terugontvangen of verhalen.
Indien [geïntimeerde] inmiddels ander werk heeft, vermindert dat zowel haar belang bij spoedige betaling als het restitutierisico dat Avila loopt.
Gelet hierop en op hetgeen hiervoor in rov. 2.6 is overwogen, valt de belangenafweging in het voordeel van Avila uit. Het verzoek zal dus worden toegewezen. Een beslissing over de kosten wordt aangehouden tot de eindbeschikking in het hoger beroep.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor de duur van de procedure in hoger beroep;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere beslissing over de kosten aan tot de eindbeschikking in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.