ECLI:NL:OGHACMB:2016:145

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
AR 58689/12 - H 171/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen die op 21 oktober 2005 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. Het huwelijk is op 30 december 2011 ontbonden door echtscheiding. De appellante, oorspronkelijk eiseres, en de geïntimeerde, oorspronkelijk gedaagde, zijn in deze procedure verwikkeld geraakt na een eerdere uitspraak van het GEA, waarin de appellante werd veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de geïntimeerde. Het Hof heeft in deze uitspraak de eerdere beslissing van het GEA vernietigd en de vordering tot betaling van de gebruiksvergoeding afgewezen.

De zaak betreft ook de verdeling van pensioenrechten. De appellante en geïntimeerde hebben beide pensioenrechten opgebouwd, waarvan de verdeling aan de orde is. Het Hof heeft vastgesteld dat de pensioenen van beide partijen door Ennia worden beheerd en dat er verschillende mogelijkheden zijn voor de verdeling van de pensioenrechten. Het Hof heeft partijen verzocht om hun voorkeur voor een van de voorgestelde mogelijkheden kenbaar te maken, waarbij rekening moet worden gehouden met de reeds betaalde bedragen door de appellante.

Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling, waarbij de appellante de gelegenheid krijgt om een akte in te dienen, waarna de geïntimeerde kan reageren. Het vonnis is uitgesproken op 27 september 2016 door de rechters J. de Boer, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 58689/12 - H 171/14
Uitspraak: 27 september 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 25 augustus 2015 heeft het Hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie van partijen heeft op 10 november 2015 plaatsgehad ten overstaan van mrs. J. de Boer, S. Verheijen en T.A.M. Tijhuis, (toenmalige) leden van dit Hof. Zijdens beide partijen zijn toen producties in het geding gebracht. Op 5 april 2016 heeft [appellante] een akte ingediend, met producties.
Op 31 mei 2016 heeft [geïntimeerde] een antwoordakte ingediend, met een productie. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Mr. Verheijen, die bij de comparitie van partijen aanwezig was, is thans niet meer als lid verbonden aan dit Hof. Zij kan dit vonnis dus niet meewijzen.
2.2
Partijen zijn op 21 oktober 2005 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 30 december 2011 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.
2.3
Dit geding betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2.4
Over de vorderingen die verband houden met de voormalige echtelijke woning heeft het Hof reeds een eindbeslissing gegeven. Die eindbeslissing leidt tot het volgende.
Het GEA heeft [appellante] onder meer veroordeeld om bij wijze van gebruiksvergoeding een bedrag aan [geïntimeerde] te betalen, te berekenen als
NAf 656,67 per maand over de periode van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (dit is 30 december 2011) tot aan de datum van uitspraak van het vonnis van het GEA (dit is 2 juni 2014). Deze berekening komt uit op een bedrag van: 29 maanden x NAf 656,67 = NAf 19.043,43.
Bij eindvonnis zal het Hof het vonnis van het GEA in zoverre vernietigen en de vordering ter zake daarvan alsnog afwijzen. Voornoemd bedrag behoeft [appellante] dus niet aan [geïntimeerde] te betalen. Hetgeen [geïntimeerde] in zijn laatste akte nog over de woonlasten en de gebruiksvergoeding heeft aangevoerd, is tardief. Het Hof laat dat buiten beschouwing.
2.5
Blijkens de brief van 30 september 2015 van Ennia betreffende [geïntimeerde] (overgelegd door mr. Pols op 10 november 2015) bedroeg het totale beschikbare pensioenkapitaal (spaarsaldo) per 30 december 2011
USD 419,20, waarvan de helft, dus USD 209,60, aan [appellante] toekwam.
Blijkens de brief van 22 februari 2016 van Ennia betreffende [appellante] (productie bij akte van 5 april 2016) bedroeg het totale beschikbare pensioenkapitaal (spaarsaldo) per 30 december 2011 NAf 99.705,34, waarvan de helft, dus NAf 49.852,67, aan [geïntimeerde] toekwam.
2.6
De juistheid van de opgaven in de brieven van Ennia is niet in geschil.
De pensioenen zouden aldus kunnen worden verdeeld dat [appellante] aan [geïntimeerde] betaalt: NAf 49.852,67 minus USD 209,60, dit komt uit op:
NAf 49.852,67 minus (USD 209,60 x 1,78) = NAf 49.479,58.
De reserveringen over en weer voor de ex-partner zouden dan komen te vervallen in die zin dat de gereserveerde bedragen niet langer bestemd zijn voor de ex-partner, maar te zijner tijd ten goede dienen te komen aan degene uit wiens inkomen het betreffende pensioen is opgebouwd. Dus als de pensioenen tot uitkering komen, behoeft er dan niets meer daarvan te worden afgestaan aan de ex-partner.
Denkbaar is dat bepaald wordt dat [appellante] het genoemde bedrag van
NAf 49.479,58, ineens dient te betalen, maar ook is mogelijk dat bepaald wordt dat de betaling dient te geschieden in door het Hof op de voet van
art. 3:185 lid 3 BW te bepalen termijnen.
2.7
Een andere mogelijkheid is dat thans een zodanig bedrag uit het spaarsaldo van [appellante] wordt "overgeheveld" naar het spaarsaldo van [geïntimeerde], dat er thans niets behoeft te worden betaald en dat elk van beide partijen een zodanig spaarsaldo overhoudt c.q. bereikt dat daaruit - na verdere opbouw - te zijner tijd de pensioenuitkeringen kunnen worden gedaan zonder dat daarvan iets behoeft te worden afgestaan aan de ex-partner. Dit is wat [geïntimeerde] heeft voorgesteld. Daarop heeft [appellante] nog niet kunnen reageren. Het komt er dan op neer dat [appellante] te zijner tijd een lager pensioen zal genieten dan zonder de "overheveling" het geval zou zijn geweest, en [geïntimeerde] een hoger pensioen, en dat dit nu reeds wordt geregeld doordat er "overheveling" plaatsvindt, waarna er geen reserveringen over en weer meer nodig zijn.
Nu de pensioenen van beide partijen door Ennia worden beheerd, zouden partijen een gezamenlijk verzoek aan Ennia kunnen doen om hieraan mee te werken en de hiervoor benodigde berekeningen te maken. Het resultaat daarvan kunnen zij in het geding brengen.
2.8
Een derde mogelijkheid is dat er thans niets ter zake van de pensioenen behoeft te wordt betaald en dat de reserveringen zoals Ennia die thans heeft staan, in stand blijven. Dat leidt er dan toe dat te zijner tijd, als tot pensioenuitkering wordt overgegaan, Ennia (of haar toekomstige rechtsopvolger) een deel van de dan opgebouwde spaarsaldi gebruikt voor uitkering aan de ex-partner, overeenkomstig de reserveringen die er dan zullen zijn, met de rente die eraan zal zijn toegevoegd.
2.9
Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor aktewisseling ter zake van het voorgaande. Partijen wordt verzocht een gemotiveerde voorkeur uit te spreken voor een van voornoemde mogelijkheden. Bij het bepalen van die voorkeur kan van belang zijn dat in alle gevallen geldt dat [appellante] het door het GEA in het dictum genoemde bedrag van NAf 18.098,85 reeds heeft betaald en dat de veroordeling betreffende de gebruiksvergoeding vernietigd zal worden.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 25 oktober 2016 voor akte aan de zijde van [appellante] (zie rov. 2.9), waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoordakte in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 27 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.