ECLI:NL:OGHACMB:2016:137

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
AR 214/2013 en 1/2014 - Ghis 78372 - H - 118/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurachterstand en bewijslastverdeling in civiele zaken

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Suares Enterprises N.V. tegen de University of Sint Eustatius School of Medicine N.V. over een huurachterstand. De oorspronkelijke eiseres, Suares, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld wegens achterstallige huurpenningen, maar deze vordering werd afgewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Suares heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en zeven grieven ingediend, waarbij zij het Hof verzocht het vonnis van het GEA te vernietigen en haar vorderingen toe te wijzen.

De procedure begon met de indiening van een akte op 19 januari 2015, gevolgd door een memorie van grieven. USSM heeft geen memorie van antwoord ingediend. Het Hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere uitspraak van het GEA, waartegen geen grieven zijn ingediend. Suares vorderde in de zaak met AR-nummer 214/13 betaling van US$ 21.000,- voor achterstallige huur, vermeerderd met wettelijke rente, en US$ 7.000,- per maand vanaf 1 december 2013. In de zaak met AR-nummer 01/14 vorderde zij een vergelijkbaar bedrag, maar met een hogere achterstand.

Het Hof oordeelde dat Suares de bewijslast droeg voor haar stellingen over de huurachterstand. Het GEA had eerder geoordeeld dat Suares niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering, maar het Hof kwam tot de conclusie dat de vordering van Suares in de zaak met AR-nummer 214/13 toewijsbaar was, omdat USSM niet had aangetoond dat zij aan haar betalingsverplichtingen had voldaan. Het Hof vernietigde het vonnis van het GEA in deze zaak en veroordeelde USSM tot betaling van US$ 35.000,- aan Suares, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In de zaak met AR-nummer 01/14 bevestigde het Hof het vonnis van het GEA, waarbij de vordering van Suares werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 214/2013 en 1/2014 - Ghis 78372 - H - 118/16
Uitspraak: 18 november 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
de naamloze vennootschap
SUARES ENTERPRISES N.V.,
gevestigd in Sint Eustatius,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen
de naamloze vennootschap
UNIVERSITY OF SINT EUSTATIUS SCHOOL OF MEDICINE N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen.
Partijen worden hierna Suares en USSM genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 13 januari 2015. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2
Suares is in hoger beroep gekomen door indiening op 19 januari 2015 van een daartoe strekkende akte. Op gelijke datum heeft Suares een memorie van grieven ingediend waarbij zij zeven grieven heeft voorgedragen en toegelicht.
De conclusie van Suares strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Suares zal toewijzen, met veroordeling van USSM in de kosten van beide instanties.
1.3
USSM heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4
Op de voor pleidooi bepaalde dag heeft Suares een pleitnota overgelegd.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Tegen de door het GEA onder 2.1 en 2.2 vastgestelde feiten zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het Hof van die feiten zal uitgaan.

3.De beoordeling

3.1
Suares vordert in de zaak met AR-nummer 214/13 dat USSM bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van:
US$ 21.000,- ter zake van achterstallige huurpenningen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 11 oktober 2013;
US$ 7.000,- per maand vanaf 1 december 2013 totdat de huurovereenkomst tussen partijen zal zijn geëindigd, vermeerderd met wettelijke rente;
US$ 3.150,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en
de proceskosten.
3.2
Suares vordert in de zaak met AR-nummer 01/14 hetzelfde met dien verstande dat de hoogte van achterstallige huurpenningen wordt gesteld op US$ 28.000,-, vermeerderd met betaling van US$ 7.000,- vanaf 1 januari 2014 totdat de huurovereenkomst zal zijn geëindigd.
3.3
Het GEA heeft de vorderingen afgewezen en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“4.2 Suares heeft (in beide zaken) gesteld dat USSM vanaf september 2013 in gebreke is gebleven met het betalen van de verschuldigde huurpenningen. USSM heeft deze stelling van Suares betwist. Gelet op deze betwisting en nu Suares geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld die haar stelling schragen, treft haar enkele stelling geen doel. De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Dat grond voor een andere bewijslastverdeling bestaat, is gesteld noch gebleken. Huurpenningen zijn, zoals Suares heeft betoogd, weliswaar een brengschuld, maar dit maakt niet dat op haar niet de bewijslast van de door haar gestelde huurachterstand rust.”
3.4
De grieven 1 tot en met 3 richten zich tegen de hiervoor weergegeven rechtsoverweging en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5
Het verweer van USSM houdt, anders dan Suares kennelijk veronderstelt, niet in dat USSM de door Suares gevorderde huurpenningen reeds heeft betaald. In dat geval zou inderdaad sprake zijn van een bevrijdend verweer ten aanzien waarvan de bewijslast in beginsel bij USSM zou rusten. Het verweer van USSM houdt een betwisting in dat zij in gebreke is met de huurbetalingen, in het kader waarvan USSM tevens stelt dat Suares haar vordering niet deugdelijk heeft gespecificeerd. Het GEA heeft gelet hierop terecht overwogen dat Suares de bewijslast draagt van de door haar gestelde feiten en rechten.
3.6
Tegenover de betwisting door USSM heeft Suares, onder verwijzing naar de conclusie van repliek onder 2.2 en een als productie 2 bij inleidend verzoekschrift overgelegde aanmaningsbrief van 11 oktober 2013, gesteld dat zij haar vordering wel degelijk deugdelijk heeft onderbouwd. Hoewel voormelde brief zich niet bij de gedingstukken bevindt, kan uit de stellingen van Suares bij conclusie van repliek en bij memorie van grieven genoegzaam worden afgeleid dat de door haar ingediende vordering betrekking heeft op achterstallige huur over de maanden september, oktober, november en december 2013 van US$ 7.000,- per maand en dat Suares daarnaast huurbetaling vordert van US$ 7.000,- met ingang van 1 januari 2014 totdat de huurovereenkomst is geëindigd, te weten 1 februari 2014. Van een ondeugdelijk onderbouwde vordering is dan ook geen sprake. Het had gelet hierop op de weg van USSM gelegen om haar betwisting nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door inzicht te geven in door haar verrichte huurbetalingen. Nu USSM dat heeft nagelaten komt de vordering van Suares in de zaak met AR nummer 214/13 voor toewijzing in aanmerking in die zin dat USSM zal worden veroordeeld tot betaling van US$ 21.000,- (huur over september, oktober, november 2013) + US$ 14.000,- (huur over december 2013 en januari 2014 ), zijnde in totaal US$ 35.000,-. Uit de stellingen van partijen blijkt dat Suares USSM bij brief van 11 oktober 2013 heeft aangemaand om binnen tien dagen de vordering te voldoen. De wettelijke rente wordt toegewezen met ingang van de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen nu USSM deze, na de onderbouwing daarvan door Suares bij conclusie van repliek, niet gemotiveerd heeft bestreden.
Gelet op de uitkomst in voormelde zaak wordt de vordering in zaak AR 01/2014 afgewezen.
3.7
Bij de grieven 4 tot en met 7 heeft Suares, gelet op het voorgaande, geen belang meer zodat deze verder geen bespreking behoeven.
3.8
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt in de zaak met AR nummer 214/13 en faalt in de zaak met AR nummer 01/2014. USSM wordt in zaak AR 214/13 als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep. Suares wordt in zaak AR 01/2014 als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

BESLISSING

Het Hof:
in de zaak met AR nummer 214/2013:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
Veroordeelt USSM om aan Suares te betalen het bedrag van US$ 35.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen en met de buitengerechtelijke incassokosten van US$ 3.150,-.
Veroordeelt USSM in de proceskosten aan de zijde van Suares gevallen en tot op heden in eerste aanleg begroot op NAf 2.500,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.046,50 aan verschotten en in hoger beroep begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.782,50 aan verschotten;
in de zaak met AR nummer 1/2014
Bevestigt het vonnis waarvan beroep;
Veroordeelt Suares in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van USSM gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, J. de Boer en H. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 18 november 2016.