ECLI:NL:OGHACMB:2016:136

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
78164 –H- 99 van 2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst tussen samenwonenden en de gevolgen van beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen de naamloze vennootschap Mamuris Restaurant N.V. [Appellant] had in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) was afgewezen. Hij stelde dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen hem en Mamuris, terwijl Mamuris dit betwistte. De relatie tussen [appellant] en de enige bestuurder van Mamuris was in maart 2014 geëindigd, maar [appellant] stelde dat hij per 1 september 2014 een arbeidsovereenkomst was aangegaan. Het GEA had geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst bestond, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant].

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2016 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere een loonstrook en andere bewijsstukken overlegde. Het Hof oordeelde dat het GEA ten onrechte had geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat artikel 7A:1613h BW niet van toepassing was, aangezien [appellant] en de bestuurder van Mamuris niet getrouwd waren. Het Hof concludeerde dat er wel degelijk een gezagsverhouding bestond, ondanks de eerdere relatie tussen [appellant] en de bestuurder.

Het Hof vernietigde de bestreden beschikking en veroordeelde Mamuris tot doorbetaling van het loon aan [appellant] tot en met 25 mei 2016, vermeerderd met een wettelijke vertragingsrente van 10%. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
de naamloze vennootschap MAMURIS RESTAURANT N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: Mamuris,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en I.R. Wever.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 2310 van 2015 gegeven en op
19 januari 2016 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
[appellant] heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 1 maart 2016, dus tijdig, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zaak zal terugwijzen naar het GEA, althans het door hem in eerste aanleg verzochte alsnog zal toewijzen, dan wel een andere billijke beslissing zal nemen.
1.3.
Mamuris heeft in een verweerschrift het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking.
1.4.
Op 20 september 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [Appellant] is verschenen. Voor Mamuris zijn verschenen en gehoord haar gemachtigden. [Appellant] heeft het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.5.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
[Appellant] en [naam] (hierna: [naam] ), de enige bestuurder van Mamuris, hebben een liefdesrelatie gehad waaruit twee kinderen zijn geboren. Deze relatie is in maart 2014 geëindigd. [appellant] stelt met ingang van 1 september 2014 een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan met Mamuris. Mamuris weerspreekt dit en het GEA heeft in de bestreden beschikking – in overeenstemming met een eerdere uitspraak in kort geding van het GEA van 21 juli 2015 (KG 1361/15; productie F bij verweerschrift in eerste aanleg) – geoordeeld dat geen arbeidsovereenkomst bestond. Hiertegen richt zich onder meer het appel van [appellant].
3.2.
Het appel is gegrond. [Appellant] en [naam] waren niet getrouwd, zodat artikel 7A:1613h BW (bepalende dat een arbeidsovereenkomst tussen echtgenoten nietig is) niet van toepassing kan zijn. Bovendien gaat het om een gestelde arbeidsovereenkomst met Mamuris, niet met [naam] . Wel vormt de voormalige liefdesrelatie van [appellant] met de enige bestuurder van Mamuris een aanwijzing dat een gezagsverhouding ontbreekt, maar naar het oordeel van het Hof heeft [appellant] het tegendeel zodanig onderbouwd dat ervan moet worden uitgegaan dat er wel een gezagsverhouding is, gelet op het volgende.
3.3.
De gestelde arbeidsovereenkomst is aangegaan een half jaar nadat de relatie was beëindigd. De gestelde arbeidsovereenkomst is, zoals gezegd, aangegaan met Mamuris, een rechtspersoon. [Appellant] heeft een loonstrook overgelegd (productie 2 bij inleidend verzoekschrift, waaruit blijkt dat loonbelasting en sociale lasten werden afgedragen. ‘Overtime’ werd ook uitbetaald. Aan [appellant] is een loonopgave verstrekt voor 2014 (t.a.p.). Mamuris heeft op 12 december 2014 aan RBC Royal Bank medegedeeld dat [appellant] in dienst is (productie 3 bij inleidend verzoekschrift).
3.4.
Mamuris heeft [appellant] opgedragen op 29 mei 2015 om 8 uur a.s. te komen werken. Naar het oordeel van het Hof was dit ‘pesterij’. Bij de arbeidsovereenkomst met [appellant] die tevens advocaat was, althans juridische bijstand verleende, paste dit aanvangstijdstip niet. [appellant] was vrij in zijn tijden. Mamuris kon daarin wellicht verandering brengen, maar dan op een behoorlijke wijze, in overleg.
3.5.
Een dringende reden voor het op 29 mei 2015 gegeven ontslag op staande voet wegens werkweigering (productie 5 bij inleidend verzoekschrift) ontbrak daarom en het ontslag is nietig.
3.6.
Het is evenwel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellant] terugkeert op het werk. Hij is ernstig gebrouilleerd met [naam] en de huidige echtgenoot van [naam] tolereert [appellant] niet in de buurt (pleitnota [appellant] in hoger beroep, onder 26). Het Hof zal daarom de loonvordering van [appellant] matigen tot een jaar (verg. HR 5 januari 1979, BJ 1979/207, HR 14 mei 1982, NJ 1982/604 en HR 1 juni 1990, NJ 1990/715). Bij het bepalen van deze periode is ten gunste van [appellant] mede rekening gehouden met de onbetwiste omstandigheid dat [appellant] de zaak heeft opgezet (verweerschrift in eerste aanleg onder 3) en dat niet is gesteld dat [appellant] betaald is voor de inbreng van de onderneming. Door deze matiging wordt de arbeidsovereenkomst ‘krachteloos’ (HR 12 mei 1989, NJ 1989/801, rov. 3.3 slot).
3.7.
Wat betreft de loonnabetaling mag Mamuris rekening houden met de drie maanden doorbetaling waartoe de kort gedingrechter haar op 21 juli 2015 heeft veroordeeld (productie F bij verweerschrift in eerste aanleg).
3.8.
De wettelijke vertragingsrente ingevolge art. 7A:1614
qBW zal het Hof matigen tot de met het oog op de omstandigheden van het geval billijke 10%.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Het Hof zal Mamuris veroordelen tot doorbetaling loon en de verplichting tot loondoorbetaling matigen zoals boven aangegeven. De kosten van deze procedure worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Mamuris om aan [appellant] zijn loon door te betalen tot en met 25 mei 2016, vermeerderd met een wettelijke vertragingsrente van 10% ingevolge art. 7A:1614
qBW en de wettelijke rente over het totaal vanaf 26 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S.A. Carmelia, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.