In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen de naamloze vennootschap Mamuris Restaurant N.V. [Appellant] had in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) was afgewezen. Hij stelde dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen hem en Mamuris, terwijl Mamuris dit betwistte. De relatie tussen [appellant] en de enige bestuurder van Mamuris was in maart 2014 geëindigd, maar [appellant] stelde dat hij per 1 september 2014 een arbeidsovereenkomst was aangegaan. Het GEA had geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst bestond, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant].
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2016 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere een loonstrook en andere bewijsstukken overlegde. Het Hof oordeelde dat het GEA ten onrechte had geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat artikel 7A:1613h BW niet van toepassing was, aangezien [appellant] en de bestuurder van Mamuris niet getrouwd waren. Het Hof concludeerde dat er wel degelijk een gezagsverhouding bestond, ondanks de eerdere relatie tussen [appellant] en de bestuurder.
Het Hof vernietigde de bestreden beschikking en veroordeelde Mamuris tot doorbetaling van het loon aan [appellant] tot en met 25 mei 2016, vermeerderd met een wettelijke vertragingsrente van 10%. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.