ECLI:NL:OGHACMB:2016:117

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
KG 74887 - H 46/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over huurrecht en ontruiming van een perceel grond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vader, die als appellant optreedt tegen zijn dochter, de geïntimeerde. De vader is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 25 augustus 2015, waarin zijn vorderingen tot ontruiming van een huurperceel werden afgewezen. De vader heeft op 14 september 2015 een akte van hoger beroep ingediend en op 5 oktober 2015 een memorie van grieven, waarin hij drie grieven naar voren heeft gebracht. Hij verzoekt het Hof om hem kosteloos te laten procederen en om het vonnis van het GEA te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen.

De dochter heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord, waarin zij concludeert tot bevestiging van het vonnis van het GEA en veroordeling van de vader in de proceskosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 mei 2016, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. Het Hof heeft de feiten die door het GEA zijn vastgesteld, als niet betwist aangenomen.

Het Hof oordeelt dat de vader voldoende bewijs heeft geleverd van zijn onvermogen om proceskosten te dragen, waardoor zijn verzoek om kosteloos te mogen procederen wordt toegewezen. Echter, de vorderingen van de vader tot ontruiming van het huurperceel en toegang tot het perceel worden afgewezen. Het Hof is van oordeel dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de huurovereenkomst en dat nader onderzoek naar de feiten in kort geding niet mogelijk is. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA en veroordeelt de vader in de proceskosten van de dochter, die worden begroot op NAf 4.068,91, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummers: KG 74887 - H 46/2016
Uitspraak: 13 september 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[appellant / de vader],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. O. Lodowica,
tegen
[geïntimeerde/ de dochter] ,
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Q.C.O. Girigorie.
Partijen worden hierna de vader en de dochter genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis in kort geding van 25 augustus 2015. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vader is tijdig in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis door indiening op 14 september 2015 van een daartoe strekkende akte van hoger beroep. Op 5 oktober 2015 heeft de vader een memorie van grieven, met producties, ingediend. In de memorie van grieven zijn drie grieven voorgedragen en toegelicht. De vader heeft verzocht dat het Hof hem toelating zal verlenen kosteloos te procederen en, zo begrijpt het Hof, geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de dochter in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
1.3.
De dochter heeft een memorie van antwoord ingediend waarin zij heeft geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
1.4.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Aldaar zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van pleitaantekeningen.
1.5.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

De door het GEA vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door de vader overgelegde bewijs van onvermogen is genoegzaam gebleken van zijn onvermogen om proceskosten te dragen zodat zijn verzoek om in hoger beroep kosteloos te mogen procederen zal worden toegewezen.
3.2.
In hoger beroep heeft de vader, zo begrijpt het Hof, zijn eis in die zin gewijzigd dat naast de ontruiming van het perceel grond ter grootte van 9.310 m2 te [huurperceel], bekend als kavel [nummer] (hierna: het huurperceel) ook wordt gevorderd dat de dochter hem toegang verleent tot het huurperceel. Aan beide vorderingen is ten grondslag gelegd dat de vader de huurder is van het huurperceel en de dochter niet.
3.3.
Het GEA heeft geoordeeld dat er onvoldoende zekerheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of de vader nog steeds de huurder is van het huurperceel en dat dit meebrengt dat de gevorderde ontruiming dient te worden afgewezen.
3.4.
Het Hof verenigt zich met het oordeel van het GEA en maakt dit tot het zijne. Het Hof voegt aan de overwegingen van het GEA het volgende toe.
3.5.
De vader heeft aangevoerd dat de verklaring van overdracht van huurrechten, waarop de dochter een beroep heeft gedaan, alleen is opgemaakt om te voorkomen dat verkeerde percelen werden overgedragen aan een derde (grief 1), dat deze verklaring fouten bevat (grief 3) en dat de volmacht die de dochter heeft overgelegd een falsificatie is (grief 2). Het Hof is van oordeel dat hetgeen de vader ter onderbouwing van deze stellingen heeft aangevoerd onvoldoende is om deze zonder nader onderzoek aannemelijk te achten. Voor nader onderzoek naar deze feitelijke stellingen is in kort geding geen plaats.
3.6.
De slotsom is dat uit hetgeen partijen in beide instanties naar voren hebben gebracht onvoldoende blijkt wie de huurder is van het huurperceel. Omdat in een kortgedingprocedure voor een nader onderzoek naar de feiten geen plaats is, leidt dit tot afwijzing van de vorderingen van de vader. Uit dit vonnis en uit het vonnis in eerste aanleg kan dus niet worden afgeleid dat de vader niet de rechthebbende is noch dat de dochter dat wel is. Als partijen duidelijkheid wensen over de vraag wie de rechthebbende is, dienen zij hun zaak niet aan de kortgedingrechter maar aan de bodemrechter voor te leggen. Het lijkt raadzaam dan ook de eigenaar van het huurperceel in die procedure te betrekken.
3.7.
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd.
3.8.
De vader zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep van de dochter. Deze worden begroot op NAf 3.750,- aan gemachtigdensalaris (3 punten maal tarief 5) en NAf 318,91 aan betekeningskosten. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van dit vonnis. De gevorderde nakosten zijn niet toegelicht of gekwantificeerd en zullen dan ook worden afgewezen.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
- verleent de vader toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
- bevestigt het vonnis waarvan beroep,
- veroordeelt de vader in de proceskosten van de dochter, begroot op
NAf 4.068,91, te vermeerderen met wettelijke rente over het bedrag dat op de veertiende dag na die van dit vonnis nog niet is betaald.
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.J. Fehmers, en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.