2.3.1De Staatsregeling van Sint Maarten (hierna: de Staatsregeling) bepaalt onder meer:
Art. 36.1. De minister die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot:
a. een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens het begaan van een misdrijf terzake waarvan bij landsverordening is bepaald dat de rechter de ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf kan opleggen;
b. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als omschreven in de artikelen 2:128, 2:129, 2:130, 2:234 tot en met 2:237, 2:344, 2:347, 2:348 tot en met 2:351, 2:353, 2:355, 2:357 tot en met 2:362 van het Wetboek van Strafrecht dan wel;
c. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf in verband met artikel 1:116 van het Wetboek van Strafrecht, is van rechtswege ontslagen uit het ambt van minister en niet benoembaar tot minister of verkiesbaar voor de duur van de zittende Staten.
2. De minister is van rechtswege geschorst:
a. indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt terzake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c;
b. wanneer hij bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c.
3. De uit zijn ambt ontheven minister als bedoeld in het eerste lid wordt vervangen. De minister die is geschorst, als bedoeld in het tweede lid, wordt waargenomen. Gedurende de schorsing geniet de minister zijn bezoldiging. Degene die de geschorste of ontslagen minister waarneemt of vervangt, treedt af op hetzelfde tijdstip als de andere ministers.
Art. 50.1. Een lid van de Staten dat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot:
a. een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens het begaan van een misdrijf ter zake waarvan bij landsverordening is bepaald dat de rechter de ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf kan opleggen;
b. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als omschreven in de artikelen 2:128, 2:129, 2:130, 2:234 tot en met 2:237, 2:344, 2:347, 2:348 tot en met 2:351, 2:353, 2:355, 2:357 tot en met 2:362 van het Wetboek van Strafrecht dan wel;
c. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf in verband met artikel 1:116 van het Wetboek van Strafrecht; verliest van rechtswege het lidmaatschap van de Staten en is niet verkiesbaar of benoembaar tot minister voor de duur van de zittende Staten.
2. Een lid van de Staten wordt van rechtswege geschorst:
a. indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt terzake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c;
b. wanneer hij bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c.
3. Degene die het lidmaatschap van de Staten heeft verloren, als bedoeld in het eerste lid, wordt vervangen. Het lid van de Staten dat is geschorst, als bedoeld in het tweede lid, wordt waargenomen. Gedurende de schorsing geniet het lid van de Staten zijn bezoldiging. Degene die het geschorste Statenlid waarneemt of degene die het Statenlid dat het lidmaatschap heeft verloren vervangt, treedt af op hetzelfde tijdstip als de andere Statenleden.
Art. 123.1. Vervolging van een minister of een lid van de Staten wegens het begaan van een misdrijf geschiedt door de procureur-generaal of een door hem aan te wijzen ander lid van het openbaar ministerie, na bevel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, op vordering van de procureur-generaal.
2. Bij landsverordening wordt de procedure geregeld. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zitting hebbende leden.
2.3.4De Memorie van Toelichting bij de Landsverordening vermeldt onder meer:
1. Algemeen deel
De Staatsregeling bevat een uitgewerkt stelsel ter ondersteuning van de integriteit van politieke gezagsdragers, dat wil zeggen ministers en leden van de Staten. De gevolgen van een strafrechtelijke vervolging van een minister of Statenlid wegens bepaalde misdrijven zijn aanzienlijk. Niet alleen wordt de gezagdrager bij het toepassen van voorlopige hechtenis of na een veroordeling geschorst als minister of Statenlid, maar bij een onherroepelijke veroordeling wordt betrokkene bovendien van rechtswege ontheven uit zijn functie (artikelen 36 en 50 van de Staatsregeling). Alvorens deze maatregelen worden toegepast is het onontbeerlijk dat de vervolgingsbeslissing zorgvuldig wordt genomen. Hiertoe is aangesloten bij het systeem dat reeds voor ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (hierna: Sv NA) is opgenomen, namelijk dat vervolging enkel door de procureur-generaal of een door deze speciaal aangewezen persoon, kan worden ingesteld (artikel 476 Sv NA). Dit is neergelegd in artikel 123 van de Staatsregeling en artikel 12 van dit ontwerp.
Als verdere waarborg is in artikel 123, tweede lid, van de Staatsregeling bepaald dat de vervolgingsbeslissing van de procureur-generaal niet tot stand kan komen, dan na bevel van het Hof, op vordering van de procureur-generaal. Dit betekent dat de vervolgingsbeslissing mede wordt getoetst door een meervoudig rechterlijk college, het Hof in raadkamer. In dit ontwerp van Landsverordening wordt de procedure voor een vervolgingsbevel van het Hof geregeld.
Het vervolgingsbevel betekent een belangrijke beperking van het aan het openbaar ministerie toekomende vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel. Het vervolgingsmonopolie houdt in dat het openbaar ministerie beslist of een strafvervolging wordt ingesteld; het opportuniteitsbeginsel brengt mee dat het openbaar ministerie kan beslissen om niet tot vervolging over te gaan op gronden aan het algemeen belang ontleend. De beperking is hierin gelegen dat het openbaar ministerie voor de vervolgingsbeslissing van ministers en Statenleden afhankelijk wordt van een vervolgingsbevel van het Hof. De reden hiervoor is, zoals gesteld, te voorkomen dat vanwege te vergaande rechtsgevolgen die de Staatsregeling verbindt aan de vervolging van een politieke gezagdrager, de vervolgingsbeslissing lichtvaardig kan worden genomen.
(...)
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
(...)
Onder 'vervolging' is te verstaan het door het openbaar ministerie betrekken van de rechter in de zaak. Bekende 'daden' van vervolging zijn het vorderen van voorlopige hechtenis; het dagvaarden van de verdachte en het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek. A contrario betekent dit dat voor het opsporingsonderzoek in verband met een verdenking van een politieke gezagdrager wegens misdrijf, geen vervolgingsbevel wordt vereist. Aan een dergelijk onderzoek verbindt de Staatsregeling niet van rechtswege de schorsing of ontslag uit het ambt.
(...)
De omstandigheid dat een vervolgingsbevel is verleend betekent overigens niet zonder meer dat de rechter-commissaris de vordering tot bewaring zal toewijzen. De rechter-commissaris zal immers zelfstandig hebben te oordelen of aan alle (verdere) wettelijke en buitenwettelijke voorwaarden voor voorlopige hechtenis is voldaan.
(...)