ECLI:NL:OGHACMB:2016:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
HAR 36/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging van Statenlid wegens omkoping en deelname aan criminele organisatie

Op 2 maart 2016 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een mondeling bevel gegeven tot vervolging van een Statenlid van Sint Maarten, dat verdacht wordt van omkoping bij kiesrecht en deelname aan een criminele organisatie. Dit bevel werd gegeven op vordering van de advocaat-generaal, mr. A.C. van der Schans, die in naam van de procureur-generaal optrad. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig in Sint Maarten, was aanwezig tijdens de behandeling in raadkamer, waar hij werd gehoord. Het Hof heeft na de behandeling een met redenen omklede beschikking gegeven, die later op schrift is gesteld en nader gemotiveerd.

In de nadere motivering benadrukt het Hof dat een vervolgingsbevel noodzakelijk is voor de dagvaarding van een Statenlid in geval van een misdrijf, maar niet voor huiszoeking. Het vervolgingsbevel fungeert als een machtiging voor het openbaar ministerie om over te gaan tot vervolging. Het Hof heeft vastgesteld dat er voldoende reden is om aan te nemen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven zoals in de vordering omschreven, en dat de beslissing om de vordering in te stellen niet lichtvaardig is genomen.

De beschikking is gegeven in het kader van de waarborging van de integriteit van politieke gezagsdragers, waarbij het Hof de relevante bepalingen uit de Staatsregeling van Sint Maarten en de Landsverordening vervolging politieke gezagdragers in acht heeft genomen. Het Hof heeft geconcludeerd dat de vervolging van de verdachte kan plaatsvinden, en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging indien het een politiek gezagdrager dagvaardt zonder een voorafgaand vervolgingsbevel van het Hof te hebben verkregen. De beschikking is mondeling uitgesproken op 2 maart 2016 en op schrift gesteld op 16 maart 2016.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 Beschikking no.:
Registratienummer: HAR 36/2016
Uitspraak: 2 maart 2016 (op schrift gesteld: 16 maart 2016)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op de vordering tot het geven van een bevel tot vervolging van:
(verdachte),
geboren in Sint Maarten op (datum) 1966,
wonende in Sint Maarten,
hierna: de verdachte,
raadsman: mr. C.H. Merx, advocaat in Sint Maarten.

1.Het verloop van de procedure

Op 2 maart 2016 heeft de advocaat-generaal mr. A.C. van der Schans als '(wnd.) PG' in naam van de procureur-generaal gevorderd dat het Hof een bevel zal geven tot vervolging van de verdachte. De vordering is op dezelfde dag behandeld in raadkamer van het Hof in Sint Maarten. Verschenen en gehoord zijn de advocaat-generaal, de verdachte en zijn gemachtigde. Direct na afloop van de behandeling heeft het Hof mondeling een met redenen omklede beschikking gegeven en medegedeeld dat de beschikking later op schrift zal worden gesteld en nader zal worden gemotiveerd. Heden wordt de beschikking op schrift gesteld en nader gemotiveerd.

2.De beoordeling

2.1
De op 2 maart 2016 mondeling gegeven beschikking houdt in dat het Hof de vervolging beveelt van de verdachte ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven:
1. bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing door gift of belofte iemand omkopen om zijn of eens anders kiesrecht, hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen,
strafbaar gesteld bij art. 2:44 lid 1 Sr;
2. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
strafbaar gesteld bij art. 2:79 lid 1 Sr.
2.2
De op 2 maart 2016 gegeven redenen zijn de volgende (2.2.1-2.2.4).
2.2.1
De verdachte is lid van de Staten van Sint Maarten.
2.2.2
Het verweer van de raadsman dat de vordering niet is ingesteld door de procureur-generaal, wordt verworpen op de grond dat uit bijlage 2 bij de vordering moet worden afgeleid dat de procureur-generaal de vordering heeft bekrachtigd, zodat de vordering geacht moet worden te zijn ingesteld door de procureur-generaal.
2.2.3
Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet behoorlijk is opgeroepen, wordt verworpen op de grond dat de verdachte in raadkamer aanwezig was en is gehoord, zodat niet van belang is of hij behoorlijk is opgeroepen.
2.2.4
Het Hof heeft kennisgenomen van een proces-verbaal, nr. LRSXM046, documentcode 26112015.1340.AMB, op ambtsbelofte opgemaakt door [……], inspecteur bij de Landsrecherche Sint Maarten, en gesloten en getekend te Philipsburg op 6 januari 2016, met bijlagen.
Op grond van dat proces-verbaal, met bijlagen, is het Hof van oordeel dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan de misdrijven als in de vordering omschreven, dat de beslissing om de vordering in te stellen niet lichtvaardig en evenmin op grond van politieke motieven is genomen en dat er geen aan het algemeen belang ontleende gronden zijn om het bevel te weigeren.
2.3
Bij het geven van de mondelinge beschikking heeft het Hof medegedeeld een nadere motivering te zullen geven betreffende de vraag of een bevel als het onderhavige nodig is om rechtmatig huiszoeking te kunnen doen in verband met een verdenking van een politiek gezagdrager van een misdrijf. Dienaangaande geldt het volgende (rov. 2.3.1-2.3.13).
2.3.1
De Staatsregeling van Sint Maarten (hierna: de Staatsregeling) bepaalt onder meer:
Art. 36.1. De minister die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot:
a. een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens het begaan van een misdrijf terzake waarvan bij landsverordening is bepaald dat de rechter de ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf kan opleggen;
b. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als omschreven in de artikelen 2:128, 2:129, 2:130, 2:234 tot en met 2:237, 2:344, 2:347, 2:348 tot en met 2:351, 2:353, 2:355, 2:357 tot en met 2:362 van het Wetboek van Strafrecht dan wel;
c. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf in verband met artikel 1:116 van het Wetboek van Strafrecht, is van rechtswege ontslagen uit het ambt van minister en niet benoembaar tot minister of verkiesbaar voor de duur van de zittende Staten.
2. De minister is van rechtswege geschorst:
a. indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt terzake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c;
b. wanneer hij bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c.
3. De uit zijn ambt ontheven minister als bedoeld in het eerste lid wordt vervangen. De minister die is geschorst, als bedoeld in het tweede lid, wordt waargenomen. Gedurende de schorsing geniet de minister zijn bezoldiging. Degene die de geschorste of ontslagen minister waarneemt of vervangt, treedt af op hetzelfde tijdstip als de andere ministers.
Art. 50.1. Een lid van de Staten dat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot:
a. een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens het begaan van een misdrijf ter zake waarvan bij landsverordening is bepaald dat de rechter de ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf kan opleggen;
b. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als omschreven in de artikelen 2:128, 2:129, 2:130, 2:234 tot en met 2:237, 2:344, 2:347, 2:348 tot en met 2:351, 2:353, 2:355, 2:357 tot en met 2:362 van het Wetboek van Strafrecht dan wel;
c. een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf in verband met artikel 1:116 van het Wetboek van Strafrecht; verliest van rechtswege het lidmaatschap van de Staten en is niet verkiesbaar of benoembaar tot minister voor de duur van de zittende Staten.
2. Een lid van de Staten wordt van rechtswege geschorst:
a. indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt terzake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c;
b. wanneer hij bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het begaan van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c.
3. Degene die het lidmaatschap van de Staten heeft verloren, als bedoeld in het eerste lid, wordt vervangen. Het lid van de Staten dat is geschorst, als bedoeld in het tweede lid, wordt waargenomen. Gedurende de schorsing geniet het lid van de Staten zijn bezoldiging. Degene die het geschorste Statenlid waarneemt of degene die het Statenlid dat het lidmaatschap heeft verloren vervangt, treedt af op hetzelfde tijdstip als de andere Statenleden.
Art. 123.1. Vervolging van een minister of een lid van de Staten wegens het begaan van een misdrijf geschiedt door de procureur-generaal of een door hem aan te wijzen ander lid van het openbaar ministerie, na bevel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, op vordering van de procureur-generaal.
2. Bij landsverordening wordt de procedure geregeld. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zitting hebbende leden.
2.3.2
De Memorie van Toelichting bij de Staatsregeling vermeldt onder meer:
Artikel 123: Vervolging van een minister wegens misdrijf
De ontwerp-Staatsregeling bevat een uitgewerkt stelsel ter ondersteuning van de integriteit van de politieke gezagsdragers (ministers en leden van de Staten) van het land. De gevolgen voor een minister die verdacht wordt van het begaan van een misdrijf en in een latere fase eventueel wordt veroordeeld voor het begaan van dat feit, zijn aanzienlijk (zie de artikelen 36 en 50). Niet alleen wordt de minister bij het toepassen van voorlopige hechtenis of na een veroordeling geschorst als minister, maar bij een eventuele onherroepelijke veroordeling wordt betrokkene bovendien van rechtswege ontheven uit zijn functie. Alvorens deze maatregelen worden toegepast is
het natuurlijk onontbeerlijk dat de beslissing over te gaan tot vervolging zorgvuldig wordt genomen. Hiertoe wordt aangesloten bij het systeem dat reeds voor ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen, namelijk dat vervolging enkel door de procureur-generaal of een door deze speciaal aangewezen persoon, kan worden ingezet. Als verdere waarborg is een grondslag opgenomen voor de regeling bij Landsverordening dat de beslissing van de procureur-generaal niet tot stand kan komen, dan nadat het Hof hiermee heeft ingestemd. Vervolging dient te worden opgevat als het door het openbaar ministerie betrekken van een strafrechter in de strafzaak. De Grondwet kent in artikel 119 een bijzondere procedure voor de vervolging van politieke ambtsdragers wegens ambtsmisdrijven: zij worden vervolgd door de procureur-generaal bij de Hoge Raad en in eerste en enige aanleg door de Hoge Raad berecht na bevel van de Regering of Tweede Kamer. In de literatuur zijn
vraagtekens gezet bij de rechtvaardiging voor deze procedure die leidt tot een beperkte vervolgbaarheid. Bovendien is een vervolging van een politieke
ambtsdrager op last van de regering of de Kamer bedenkelijk vanuit het oogpunt van het voorkomen van politieke strafprocessen. Om deze redenen is niet gekozen voor overname van de Nederlandse procedure.
2.3.3
De Landsverordening vervolging politieke gezagdragers (AB 2010,
GT no. 28; hierna: de Landsverordening) bepaalt onder meer:
Art. 2.Vervolging van een van misdrijf verdachte politieke gezagdrager vindt slechts plaats na een bevel tot vervolging van het Hof, op vordering van de procureur-generaal.
2.3.4
De Memorie van Toelichting bij de Landsverordening vermeldt onder meer:
1. Algemeen deel
De Staatsregeling bevat een uitgewerkt stelsel ter ondersteuning van de integriteit van politieke gezagsdragers, dat wil zeggen ministers en leden van de Staten. De gevolgen van een strafrechtelijke vervolging van een minister of Statenlid wegens bepaalde misdrijven zijn aanzienlijk. Niet alleen wordt de gezagdrager bij het toepassen van voorlopige hechtenis of na een veroordeling geschorst als minister of Statenlid, maar bij een onherroepelijke veroordeling wordt betrokkene bovendien van rechtswege ontheven uit zijn functie (artikelen 36 en 50 van de Staatsregeling). Alvorens deze maatregelen worden toegepast is het onontbeerlijk dat de vervolgingsbeslissing zorgvuldig wordt genomen. Hiertoe is aangesloten bij het systeem dat reeds voor ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (hierna: Sv NA) is opgenomen, namelijk dat vervolging enkel door de procureur-generaal of een door deze speciaal aangewezen persoon, kan worden ingesteld (artikel 476 Sv NA). Dit is neergelegd in artikel 123 van de Staatsregeling en artikel 12 van dit ontwerp.
Als verdere waarborg is in artikel 123, tweede lid, van de Staatsregeling bepaald dat de vervolgingsbeslissing van de procureur-generaal niet tot stand kan komen, dan na bevel van het Hof, op vordering van de procureur-generaal. Dit betekent dat de vervolgingsbeslissing mede wordt getoetst door een meervoudig rechterlijk college, het Hof in raadkamer. In dit ontwerp van Landsverordening wordt de procedure voor een vervolgingsbevel van het Hof geregeld.
Het vervolgingsbevel betekent een belangrijke beperking van het aan het openbaar ministerie toekomende vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel. Het vervolgingsmonopolie houdt in dat het openbaar ministerie beslist of een strafvervolging wordt ingesteld; het opportuniteitsbeginsel brengt mee dat het openbaar ministerie kan beslissen om niet tot vervolging over te gaan op gronden aan het algemeen belang ontleend. De beperking is hierin gelegen dat het openbaar ministerie voor de vervolgingsbeslissing van ministers en Statenleden afhankelijk wordt van een vervolgingsbevel van het Hof. De reden hiervoor is, zoals gesteld, te voorkomen dat vanwege te vergaande rechtsgevolgen die de Staatsregeling verbindt aan de vervolging van een politieke gezagdrager, de vervolgingsbeslissing lichtvaardig kan worden genomen.
(...)
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
(...)
Onder 'vervolging' is te verstaan het door het openbaar ministerie betrekken van de rechter in de zaak. Bekende 'daden' van vervolging zijn het vorderen van voorlopige hechtenis; het dagvaarden van de verdachte en het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek. A contrario betekent dit dat voor het opsporingsonderzoek in verband met een verdenking van een politieke gezagdrager wegens misdrijf, geen vervolgingsbevel wordt vereist. Aan een dergelijk onderzoek verbindt de Staatsregeling niet van rechtswege de schorsing of ontslag uit het ambt.
(...)
De omstandigheid dat een vervolgingsbevel is verleend betekent overigens niet zonder meer dat de rechter-commissaris de vordering tot bewaring zal toewijzen. De rechter-commissaris zal immers zelfstandig hebben te oordelen of aan alle (verdere) wettelijke en buitenwettelijke voorwaarden voor voorlopige hechtenis is voldaan.
(...)
2.3.5
Zoals ook voortvloeit uit het in art. 16 van de Staatsregeling opgenomen gelijkheidsbeginsel, geniet een politiek gezagdrager in elk geval de bescherming tegen strafvervolging die aan een ieder toekomt ingevolge het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast geniet de politiek gezagdrager aanvullende bescherming op grond van de Staatsregeling en de Landsverordening. Het is echter niet gerechtvaardigd dat een politiek gezagdrager een verdergaande bescherming tegen strafvervolging geniet dan voortvloeit uit de tekst en strekking van de Staatsregeling en de Landsverordening.
De term "vervolging" in art. 123 lid 1 Staatsregeling en
art. 2 Landsverordening moet tegen die achtergrond worden uitgelegd.
De uitleg van deze term behoeft niet overeen te komen met de uitleg die bijvoorbeeld toekomt aan de term "daad van vervolging" in art. 1:147 Sr, die betrekking heeft op stuiting van de verjaring van het recht tot strafvordering, of aan de term "ingestelde vervolging" ("criminal charge") in art. 6 EVRM, die betrekking heeft op de vraag in welke gevallen men recht heeft op een eerlijk proces. Ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betreffende de vraag op welk moment de redelijke termijn van art. 6 EVRM aanvangt, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag in welke gevallen sprake is van "vervolging" als bedoeld in
art. 123 lid 1 Staatsregeling en art. 2 Landsverordening.
2.3.6
De strekking van de bepalingen in de Staatsregeling en de Landsverordening is te waarborgen dat een politiek gezagdrager niet op ongenoegzame gronden zijn politieke functie verliest of in de uitoefening van zijn politieke functie wordt geschorst.
2.3.7
Het voorgaande brengt in elk geval mee dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk is in de strafvervolging, indien het een politiek gezagdrager dagvaardt wegens een misdrijf als bedoeld in de art. 36 lid 1 en
50 lid 1 Staatsregeling, zonder een vervolgingsbevel van het Hof te hebben verkregen. Dagvaarding is immers een noodzakelijke voorwaarde om een rechterlijke uitspraak te kunnen verkrijgen als bedoeld in de art. 36 lid 1 en
50 lid 1 Staatsregeling.
2.3.8
Het voorgaande brengt voorts mee dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk is in de vordering tot voorlopige hechtenis (bewaring en gevangenhouding als bedoeld in het Derde Boek, Titel VIII, van het Wetboek van Strafvordering) van een politiek gezagdrager ter zake van een misdrijf als bedoeld in de art. 36 lid 1 en 50 lid 1 Staatsregeling, zonder een vervolgingsbevel van het Hof te hebben verkregen. Een dergelijke vordering leidt immers bij toewijzing tot een situatie als bedoeld in art. 36 lid 2, aanhef en sub a Staatsregeling, onderscheidenlijk art. 50 lid 2, aanhef en sub a Staatsregeling.
2.3.9
Nu de tekst van art. 123 lid 1 Staatsregeling en die van
art. 2 Landsverordening ongeclausuleerd de term "misdrijf" bevatten, moet worden aangenomen dat hetgeen hiervoor in rov. 2.3.7 en 2.3.8 is overwogen met betrekking tot misdrijven als bedoeld in de art. 36 lid 1 en
50 lid 1 Staatsregeling, ook geldt indien de dagvaarding onderscheidenlijk de vordering tot voorlopige hechtenis betrekking heeft op een ander misdrijf.
2.3.10
Voor het overige bieden art. 123 lid 1 Staatsregeling en
art. 2 Landsverordening aan politieke gezagdragers geen aanvullende bescherming tegen bepaalde beslissingen of daden van het openbaar ministerie. Er zijn voor het overige dus geen beslissingen of daden van het openbaar ministerie in een opsporings- of vervolgingsonderzoek waarvoor een voorafgaand vervolgingsbevel van het Hof is vereist. Noch uit de tekst van de bepalingen, noch uit de strekking ervan, vloeit iets anders voort.
2.3.11
Zowel de Memorie van Toelichting bij de Staatsregeling als die bij de Landsverordening vermeldt dat vervolging dient te worden opgevat als het betrekken van de (straf)rechter in de (straf)zaak. De tekst van de Staatsregeling en die van de Landsverordening dwingen er echter niet toe de term "vervolging" overeenkomstig die vermeldingen in de Memories van Toelichting uit te leggen. Ook om recht te doen aan de strekking van de Staatsregeling en de Landsverordening is, zoals hiervoor uiteengezet, niet nodig dat de term zo ruim wordt uitgelegd. Het is, gelet op het gelijkheidsbeginsel, ook niet gerechtvaardigd dat politiek gezagdragers een zo ruime aanvullende bescherming zouden genieten.
Die ruime uitleg zou bovendien tot ongerijmd gevolg hebben dat opsporingsmiddelen die naar hun aard onaangekondigd dienen te geschieden
- zoals niet alleen het aftappen van gegevensverkeer, maar ook huiszoeking - ten aanzien van verdachte politieke gezagdragers niet effectief kunnen worden ingezet, nu art. 5 van de Landsverordening bepaalt dat de politiek gezagdrager op de vordering moet worden gehoord, althans behoorlijk daartoe moet worden opgeroepen. Er zijn geen aanwijzingen dat een dergelijk gevolg door de Staatsregeling en de Landsverordening is beoogd.
De vermeldingen in beide Memories van Toelichting leiden dus niet tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
2.3.12
Voor een huiszoeking is een voorafgaand vervolgingsbevel van het Hof dus niet vereist. In zoverre komt het Hof terug van zijn beslissing in de beschikking van 15 maart 2013, HAR 56/13 en 57/13, als aangehaald door de advocaat-generaal in de onderhavige zaak.
Overigens is een vervolgingsbevel van het Hof evenmin vereist voor een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek als bedoeld in
art. 221 lid 1 Sr. De enkele omstandigheid dat de Memorie van Toelichting bij de Landsverordening in andere richting wijst, is - op overeenkomstige gronden als hiervoor in rov. 2.3.11 vermeld - onvoldoende voor een ander oordeel.
2.3.13
Over het karakter van het vervolgingsbevel verdient voorts nog het volgende opmerking. Uit de omstandigheid dat het bevel slechts kan worden gegeven op vordering van de procureur-generaal vloeit voort dat de beslissing van het Hof niet zozeer het karakter heeft van een bevel, als wel van een machtiging aan het openbaar ministerie om uitvoering te geven aan het voornemen tot vervolging over te gaan. Daarom geldt het volgende.
Indien, zoals in dit geval, het openbaar ministerie een vervolgingsbevel tegen een bepaalde politiek gezagdrager ter zake van een of meer bepaalde misdrijven heeft verkregen, behoeft het geen nieuw bevel of nader bevel om al dan niet een vordering ter zake van voorlopige hechtenis in te stellen of om al dan niet te dagvaarden ter zake van de verdenking dat die politieke gezagdrager zich schuldig heeft gemaakt aan dat misdrijf of die misdrijven. Anderzijds houdt het gegeven bevel niet in dat het Hof heeft bevolen dat een dergelijke vordering wordt ingesteld of dat tot dagvaarding wordt overgegaan. Het openbaar ministerie dient dienaangaande zijn eigen afwegingen te maken met toepassing van de regels van het Wetboek van Strafvordering. Ook de rechters die bij het voorbereidend onderzoek betrokken worden (rechter-commissaris en Hof), zijn op generlei wijze gebonden aan het vervolgingsbevel van het Hof.
B E S L I S S I N G
Het Hof beveelt de vervolging van de verdachte ter zake van de hiervoor in rov. 2.1 vermelde misdrijven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, mondeling uitgesproken op 2 maart 2016 in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier en op 16 maart 2016 op schrift gesteld en nader gemotiveerd.