ECLI:NL:OGHACMB:2016:1

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AR 171/01- ghis 52679 - H 79/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijswaardering en tegenbewijs in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Skyward Management N.V. en een andere appellant tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De zaak betreft bewijswaardering en de verplichting tot het leveren van tegenbewijs. In een eerder vonnis van 3 oktober 2014 had het Hof geoordeeld dat bepaalde werkzaamheden door de gedaagde waren uitgevoerd en had het appellanten opgedragen tegenbewijs te leveren. Na het horen van getuigen op verschillende data, concludeert het Hof dat het bewijs dat eerder als voorshands bewezen werd geacht, nu is ontzenuwd. De getuigenverklaringen gaven onvoldoende steun aan de stelling dat de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Het Hof oordeelt dat de facturen niet voldoende gespecificeerd zijn en dat er geen onderliggende documenten zijn overgelegd die de claims van de gedaagde ondersteunen. Hierdoor kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd zoals gefactureerd. De vorderingen van de gedaagde worden afgewezen, en het Hof vernietigt het eerdere vonnis. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot schadevergoeding aan de appellanten voor de onterecht gelegde beslagen. De kosten van de procedure worden ook aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 171/01- ghis 52679 - H 79/13
Uitspraak: 29 januari 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap
SKYWARD MANAGEMENT N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
2.
[appellant],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. R. Bergman,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J. Veen en W.J. Nelissen.
De partijen worden hierna Skyward, [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 3 oktober 2014 heeft het Hof bewijsopdrachten verstrekt aan Skyward en [appellant]. Er zijn getuigen gehoord op 7 november 2014,
30 januari 2015, 17 april 2015 en 5 juni 2015. Daarvan is telkens proces-verbaal opgemaakt. Op 9 oktober 2015 hebben Skyward en [appellant] een memorie na getuigenverhoor ingediend, met producties. Op 11 december 2015 heeft [geïntimeerde] een antwoordmemorie na getuigenverhoor ingediend. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij vonnis van 3 oktober 2014 heeft het Hof Skyward en [appellant] onder meer opgedragen tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat alle in de drie facturen gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Het Hof heeft die stelling in dat vonnis voorshands bewezen geacht op de grond dat het toen reeds aanwezige bewijsmateriaal erop wees dat de facturen door accountant Sims zijn beoordeeld en deugdelijk bevonden en dat zij vervolgens ook door [belanghebbende] zijn geaccordeerd.
2.2
De getuige [getuige] heeft onder meer verklaard dat hij, toen [appellant] "general director" werd, tegelijk met hem, en in zijn dienst, is begonnen te werken. Hij meende in het begin van zijn verklaring dat dit in mei 1998 was, maar in de loop van de verklaring heeft hij opgemerkt dat het in mei 1999 moet zijn geweest. Hij heeft nooit voor Ferrier gewerkt en de facturen nooit eerder gezien. Hij heeft tot 2002 voor [appellant] gewerkt. Hij herinnert zich geen werkzaamheden die overeenkomen met hetgeen op de facturen staat vermeld, aldus zijn verklaring. Nu die werkzaamheden moeten hebben plaatsgehad voordat deze getuige voor [belanghebbende] begon te werken, heeft deze getuigenverklaring nauwelijks enige bewijswaarde.
2.3
De getuige [getuige] heeft als medewerkster van de belastingdienst in 2000 een onderzoek gedaan naar Skyward. Bij haar getuigenverklaring is een rapport van haar hand van 5 september 2000 overgelegd. Dit rapport vermeldt onder meer:
"The invoices handed out by [geïntimeerde] raise many questions.
They are made out for a long period and the work done is not specified in the invoices as to how much for which months and which work.
I advice to director of the company not to pay [geïntimeerde] any more money as he resides on the French side of the island and they can be held responsable for the taxes owed by [geïntimeerde] as he was not registered at the moment at the Inspectorate of taxes of St. Maarten.
Over the years from1992 up to and including 1998 [geïntimeerde] billed Skyward N.V. an amount of $ 1.169.799 for work done for this company.
He has to pay income tax on these amounts as well as turn over tax for the work done in 1997 and 1998.
By [geïntimeerde] own admission the company still owes him an amount of $ 294.408 this amount includes interest."
[getuige] heeft verklaard dat zij accountant Sims heeft gesproken, maar nooit onderliggende documenten heeft gezien, zodat haar vragen bleven bestaan. Het rapport vermeldt verder (onder 4.2) dat een aantal opgevoerde kostenposten niet werd geaccepteerd. Hierover heeft [getuige] verklaard dat [belanghebbende] "would shuffle the costs in different bookings."
De verklaring van [getuige] heeft bewijswaarde, omdat eruit dient te worden afgeleid dat Sims volgens haar ook destijds niet beschikte over onderliggende stukken.
2.4
De getuige [getuige] heeft verklaard dat in elk geval één keer een lift is verplaatst en dat hij gelooft dat [geïntimeerde] een nieuw dak heeft gemaakt. Zijn verklaring werpt weinig licht op de vraag of alle in de drie facturen gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd.
2.5
De getuige [getuige], zoon van procespartij [appellant], heeft verklaard dat hij in 1997-2004 bijna elke dag bij het bedrijf op het Nederlandse gedeelte van Sint Maarten kwam. Voor hem is het onbegrijpelijk dat er tweemaal een post is voor verplaatsing van liften. Ook bij andere posten heeft hij kanttekeningen geplaatst. Zijn verklaring toont niet aan dat enige post op de facturen onjuist is, maar zaait enige twijfel.
2.6
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in 1996/1997 in opdracht van [appellant] de bodyworkshop volledig heeft gerepareerd en herbouwd na de orkaan Luis in 1995, en dat hij niets te maken heeft met posten betreffende "body shop" op de facturen van [geïntimeerde]. Zijn verklaring toont niet aan dat die posten onjuist zijn, maar zaait ook enige twijfel.
2.7
Voorts zijn [appellant] en [getuige] opnieuw als getuigen gehoord. Hun verklaringen moeten met behoedzaamheid gehanteerd worden, nu zij beiden rechtstreeks belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. [belanghebbende] heeft op de vraag of hij kan verklaren waarom de derde factuur een periode van achttien maanden betreft, geantwoord: zo werkten wij nu eenmaal.
2.8
De drie facturen belopen in totaal US$ 355.415,-. Hiervan is US$ 193.444,- (54%) onbetaald gebleven. Het Hof acht het bewijs van de in het vonnis van
3 oktober 2014 voorshands bewezen geachte stelling thans in zoverre ontzenuwd, dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden bewezen verklaard dat meer van de in de drie facturen gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd dan waarvoor is betaald. Hierbij is van belang dat, zoals ook in het rapport van [getuige] wordt opgemerkt, de facturen een lange periode betreffen en geen specifaties bevatten van welk werk in welke maand voor welk bedrag is verricht en dat deze specificaties kennelijk ook niet beschikbaar waren toen [getuige] er in september 2000 om vroeg. Ook sindsdien zijn er geen onderliggende stukken boven tafel gekomen. Het kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat Ferrier, toen hij de facturen accordeerde, reeds zicht had op de komende "ontvlechting" van de vennootschappen waarin [belanghebbende] en [appellant] belang hadden, en verwachtte dat de facturen zouden worden toebedeeld aan [appellant], met wie hij mogelijkerwijs een conflict had. Dat kan een reden voor hem geweest zijn om de facturen minder kritisch te beoordelen. De bewoordingen waarin hij zijn goedkeuring heeft gegeven (zie rov. 2.2.1 van het vonnis van 28 maart 2014) geven enige steun aan deze gedachte.
2.9
Voorgaande bewijswaardering doet de grondslag ontvallen aan de vordering tegen Skyward, zodat deze moet worden afgewezen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] enige schade heeft geleden doordat de facturen gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven, met als gevolg dat de vordering tegen [appellant], hetzij uit onrechtmatige daad, hetzij uit ongerechtvaardigde verrijking, eveneens moet worden afgewezen. Bewijswaardering ter zake van de andere bewijsopdrachten kan achterwege blijven.
De reconventionele vordering tot opheffing van beslagen zal worden afgewezen, omdat tussen partijen vaststaat dat de beslagen, die op 14 juni 2001 waren gelegd, bij kortgedingvonnis van 28 juni 2002 zijn opgeheven.
De reconventionele vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, is wel toewijsbaar. Degene die een beslag legt, handelt immers op eigen risico en, bijzondere omstandigheden daargelaten, dient de door het beslag geleden schade te vergoeden, indien het ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Bijzondere omstandigheden die het in dit geval anders zouden doen zijn, zijn gesteld noch gebleken. De mogelijkheid dat Skyward en [appellant] schade hebben geleden doordat de beslagen zijn gelegd, is aannemelijk.
2.1
De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als de (vrijwel geheel) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade van Skyward en [appellant], veroorzaakt door de beslaglegging van 14 juni 2001, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
wijst de vorderingen van Skyward en [appellant] voor het overige af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Skyward en [appellant] gevallen en begroot op NAf 270,00 aan verschotten en NAf 21.600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Skyward en [appellant] gevallen en tot op heden begroot op NAf 7.185,00 aan verschotten en NAf 40.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.J. van der Poel, J. de Boer en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 29 januari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.