ECLI:NL:OGHACMB:2015:86

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
AR 65643 H 204/2015 en H 204A/2015
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding van overeenkomst en verzuim bij niet tijdige uitvoering van werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant, die oorspronkelijk eiser in conventie was, tegen de geïntimeerde, die oorspronkelijk gedaagde in conventie was. De procedure is gestart na een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 december 2014. De appellant heeft op 16 januari 2015 een akte van hoger beroep ingediend en op 11 februari 2015 een memorie van grieven met twee grieven. Hij verzoekt het Hof om het vonnis te vernietigen en de geïntimeerde te veroordelen tot betaling van NAf 4.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De geïntimeerde heeft op 26 maart 2015 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij bevestiging van het bestreden vonnis vraagt voor de afwijzing van de vordering van de appellant en daarnaast vernietiging van het vonnis voor andere onderdelen. De appellant heeft op 28 april 2015 een memorie van antwoord en incidenteel appel ingediend. Partijen hebben schriftelijk pleidooi gevoerd en het Hof heeft op 8 december 2015 vonnis gewezen.

Het Hof heeft de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg overgenomen en voegt hieraan toe dat de appellant niet heeft aangetoond dat de overeenkomst is ontbonden vanwege verzuim van de geïntimeerde. De appellant heeft niet in gebreke gesteld en de enkele omstandigheid dat de werkzaamheden niet tijdig zijn afgerond, is onvoldoende om tot ontbinding over te gaan. Het bewijsaanbod van de appellant is niet specifiek genoeg om te worden toegelaten. Het Hof concludeert dat de grieven van beide partijen falen en bevestigt het vonnis waarvan beroep, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 65643 H 204/2015 en H 204A/2015
Uitspraak: 8 december 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. O. Saleh-Kostrzewski,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans geïntimeerde in principaal appel en appellant in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.E. Martis.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 15 december 2014. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
Appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen door indiening op 16 januari 2015 van een daartoe strekkende akte van hoger beroep. Op 11 februari 2015 heeft [appellant] een memorie van grieven met producties ingediend, waarbij twee grieven zijn voorge-dragen en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van NAf 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft op 26 maart 2015 een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel ingediend waarin hij concludeert tot bevestiging van het bestreden vonnis voor zover dat ziet op de afwijzing van de vordering van [appellant] en overigens tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, tot toewijzing van de vordering van [geïntimeerde], met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4
Op 28 april 2015 heeft [appellant] een memorie van antwoord en incidenteel appel ingediend.
1.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen schriftelijk pleidooi gevoerd.
1.6
Vervolgens is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Tegen de in het bestreden vonnis in 2.1 tot en met 2.6 weergegeven feiten zijn geen grieven aangevoerd, zodat daarvan ook in hoger beroep kan worden uitgegaan.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof verenigt zich met de overwegingen en oordelen van het GEA en maakt deze tot de zijne. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
3.2
Indien en voor zover de stellingen van [appellant] aldus moet worden begrepen dat hij de overeenkomst heeft ontbonden omdat de overeengekomen werkzaamheden niet tijdig en volledig door [geïntimeerde] waren verricht, geldt dat niet is gesteld of gebleken dat nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde] blijvend of tijdelijk onmogelijk was. Hierdoor ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer [geïntimeerde] in verzuim is komen te verkeren. Daarvan is in dit geval geen sprake. Vast staat dat [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld en de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] - zoals [appellant] heeft gesteld en [geïntimeerde] heeft bestreden – na drie jaar de overeengekomen werkzaamheden nog niet had afgerond, brengt nog niet mee dat een ingebrekestelling ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet noodzakelijk was’. Bij gebreke aan verzuim treft de gestelde buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst geen doel en is van een op [geïntimeerde] rustende ongedaanmakingsverbintenis, bestaande uit het terugbetalen van de voor de werkzaamheden betaalde NAf 4.000,-, geen sprake.
3.3
Voorts geldt dat [geïntimeerde] de stelling van [appellant] dat hij, [geïntimeerde], heeft toegezegd het bedrag van NAf 4.000,- terug te betalen, ook in hoger beroep heeft bestreden. Gelet hierop en nu de door [appellant] ter adstructie van zijn stelling overgelegde getuigenverklaring onvoldoende concreet is om die stelling te staven, kan de stelling van [appellant] niet zonder meer slagen. [appellant] heeft weliswaar (getuigen)bewijs aangeboden, maar omdat hij heeft nagelaten voldoende concreet aan te geven op welke van zijn stellingen dit bewijsaanbod ziet en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, is dit bewijsaanbod onvoldoende specifiek om tot het bewijs te worden toegelaten. Dit geldt te meer nu is gesteld noch gebleken dat voornoemde getuige meer of anders kan verklaren dan dat hij in zijn schriftelijke verklaring reeds heeft gedaan.
3.4
Ter zake van het incidentele appel van [geïntimeerde] wordt tot slot nog toegevoegd dat hetgeen hij in hoger beroep met betrekking tot de lasmachine heeft aangevoerd, in het licht van het gemotiveerde verweer van [appellant] niet tot een ander oordeel leidt.
3.5
De conclusie van het voorgaande is dat de door [appellant] en [geïntimeerde] voorgedragen grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bevestigd.
3.6
Het Hof ziet aanleiding de proceskosten in het principale en incidentele appel te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- compenseert de proceskosten in het principale en incidentele beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, S. Verheijen en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 8 december 2015.