ECLI:NL:OGHACMB:2015:85

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
EJ 9/2015 Ghis 75113 H-284/15 en H-284a/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde alimentatieplicht na drie jaar en drie maanden bij kort huwelijk zonder kinderen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de alimentatieplicht na een kort huwelijk van drie jaar en drie maanden zonder kinderen. De man, oorspronkelijk verzoeker en thans appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin hij werd veroordeeld tot het betalen van US$ 400,- per maand aan de vrouw, die geen inkomen heeft. De man betoogt dat hij niet in staat is om dit bedrag te betalen en dat de vrouw niet behoeftig is. De vrouw heeft daarentegen incidenteel beroep ingesteld en verzoekt om een verhoging van de alimentatie naar US$ 1.000,- per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2015 is gebleken dat de man een maandelijks inkomen heeft van US$ 2.950,-, terwijl zijn maandelijkse lasten US$ 1.624,58 bedragen. Dit laat hem een draagkracht van US$ 1.325,42 per maand. De vrouw heeft geen inkomen en haar maandelijkse lasten bedragen US$ 1.039,-, wat haar behoefte op US$ 1.040,- per maand brengt. Het Hof oordeelt dat de man, gezien zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw, een bijdrage van US$ 1.000,- per maand moet betalen.

Het Hof vernietigt de eerdere beschikking en bepaalt dat de alimentatieplicht van de man eindigt na drie jaar en drie maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, conform artikel 1:157, lid 6 BW BES. De kosten van beide instanties worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de rechters Tijhuis, Van der Poel en Fehmers op 8 december 2015.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Beschikkingno.:
Registratienummers: EJ 9/2015 Ghis 75113 H-284/15 en
H-284a/15
Uitspraak: 8 december 2015 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[DE MAN],
wonende te Bonaire,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant in principaal appel, verweerder in incidenteel appel,
procederend in persoon,
tegen
[DE VROUW],
wonende te Bonaire,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll.

1.De procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gegeven en op 7 juli 2015 uitgesproken beschikking. De inhoud van deze beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De man is bij als beroepschrift aan te merken akte van hoger beroep van 12 augustus 2015 tijdig in beroep gekomen van voornoemde beschikking van 7 juli 2015. In zijn beroepschrift heeft hij zijn beroep toegelicht en (zo begrijpt het Hof:) geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud zal bepalen op een lager bedrag dan US$ 400,- per maand, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
1.3
De vrouw heeft hiertegen bij verweerschrift verweer gevoerd, alsmede incidenteel beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 juli 2015 en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud zal bepalen op US$ 1.000,- per maand, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
1.4
De man heeft in het incidenteel appel verweer gevoerd.
1.5
Op 26 november 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. Van Toll voornoemd. Voorafgaand aan de zitting heeft de vrouw producties overgelegd.
1.6
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep in beide zaken

2.1
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de onderscheidenlijke beroepschriften.

3.De beoordeling

3.1
Bij beschikking van 7 juli 2015 is de man veroordeeld US$ 400,- per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. In de onderhavige procedure betoogt de man dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het gebrek aan draagkracht zijnerzijds en dat de vrouw niet behoeftig is en dat de duur van de alimentatieplicht ten onrechte niet in tijd is beperkt. Volgens de man dient de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage op een lager bedrag te worden vastgesteld. De vrouw op haar beurt heeft naar voren gebracht dat het aan de man is te wijten dat hij inmiddels minder inkomen geniet en dat daarom bij het bepalen van de draagkracht met dit lagere inkomen geen rekening moet worden gehouden, dat zij geen inkomen heeft en evenmin inkomsten uit verhuur geniet en dat de door de man te betalen bijdrage daarom overeenkomstig haar behoefte dient te worden bepaald.
3.2
Dienaangaande geldt als volgt.
Draagkracht man
3.3
Blijkens opgaaf van de man tijdens de mondelinge behandeling geniet hij op dit moment een inkomen uit arbeid van ongeveer US$ 1.600,- per maand. De man heeft dienaangaande weliswaar aangevoerd dat onzeker is of hij dit inkomen blijft verdienen, maar nu hij geen concrete feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat dit inkomen slechts tijdelijk is, treft deze - door de vrouw bestreden - stelling geen doel. Of het inkomen van de man, zoals de vrouw heeft gesteld, hoger ligt dan voormeld bedrag, kan, gelet op hetgeen hierna ten aanzien van zijn draagkracht wordt overwogen, in het midden blijven. Naast zijn inkomen uit arbeid ontvangt de man maandelijks huurinkomsten uit vier door hem verhuurde appartementen. Dat één van deze appartementen thans door de man om niet aan zijn meerderjarige zoon in gebruik is gegeven, is een keuze die voor rekening en risico van de man dient te komen. De huurinkomsten bedragen op basis van vier appartementen US$ 1.350,- per maand. In totaal beschikt de man derhalve over een maandelijks inkomen van US$ 2.950,-.
3.4
De man heeft een door hem opgesteld staatje met uitgaven overgelegd, waaruit blijkt dat hij maandelijks US$ 1.984,58 aan lasten heeft. Met de vrouw is het Hof van oordeel dat de in dit staatje opgenomen posten voor levensmiddelen (US$ 450,-) en brandstof (US$ 160,-), zonder een nadere onderbouwing, die ontbreekt, als te hoog moeten worden aangemerkt. Het Hof ziet aanleiding deze posten gezamenlijk te begroten op US$ 450,-. Voorts geldt dat de vrouw de door de man gestelde uitgave van US$ 200,- per maand aan alimentatie voor zijn minderjarige (in Nederland wonende) kind gemotiveerd heeft bestreden. Volgens de vrouw is het kind 18 jaar, heeft het een baan en geniet het een zelfstandig inkomen. In het licht van deze betwisting door de vrouw kan de enkele, niet nader onderbouwde stelling van de man dat hij een bijdrage in het levensonderhoud van dit kind voldoet, niet slagen. De maandelijkse lasten van de man bedragen derhalve in totaal US$ 1.624,58.
3.5
De draagkracht van de man bedraagt derhalve US$ 1.325,42 per maand.
Draagkracht en behoefte vrouw
3.6
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting, is genoegzaam komen vast te staan dat de vrouw geen inkomen heeft. Niet alleen heeft zij geen baan en is het vooralsnog niet eenvoudig voor haar gebleken werk te vinden, ook heeft de vrouw de tijdens het huwelijk in haar bezit zijnde onroerende zaak verkocht zodat zij geen huurinkomsten geniet. Tevens heeft de vrouw onderbouwd met stukken aangetoond dat zij, anders dan de man heeft gesteld, niet (meer) over een horecavergunning beschikt die zij te gelde zou kunnen maken. Nu de vrouw geen inkomen heeft en – zoals als onbestreden vaststaat – US$ 1.039,- aan maandelijkse lasten, bedraagt haar behoefte US$ 1.040,- per maand.
Bijdrage man
3.7
Gelet op de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw, dient de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, conform het verzoek van de vrouw, op US$ 1.000,- per maand te worden bepaald.
3.8
Nu uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren en het huwelijk korter dan vijf jaren, namelijk drie jaar en drie maanden, heeft geduurd, eindigt de verplichting van de man tot het leveren van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157, lid 6 BW BES van rechtswege na het verstrijken van drie jaar en drie maanden na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw op één jaar vast te stellen zoals door de man verzocht, zijn gesteld noch gebleken.
3.9
De bestreden beschikking zal worden vernietigd.
3.1
Gelet op de hoedanigheid van partijen en de aard van de procedure, worden de kosten van beide instanties gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende;
- bepaalt de door de man aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud te betalen bijdrage op US$ 1.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, en bepaalt dat de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw eindigt met ingang van de dag drie jaar en drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- compenseert de kosten van beide instanties, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.A.M. Tijhuis, E.J. van der Poel en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 8 december 2015.