In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de naamloze vennootschap Sint Maarten Harbour Holding Company N.V. (hierna: SMH Holding) tegen Dock Maarten N.V. (hierna: Dock Maarten) met betrekking tot de aanleg van een pier in het concessiegebied Groot Baai. SMH Holding stelt dat Dock Maarten onrechtmatig handelt door een pier te bouwen in het concessiegebied, terwijl SMH Holding een exclusief recht heeft om in dat gebied te bouwen op basis van een eerder verleende concessie. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep.
De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) op 5 december 2014, waarin SMH Holding in het gelijk werd gesteld. Dock Maarten ging in hoger beroep, en het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de formele rechtskracht van de bouwvergunning die aan Dock Maarten was verleend niet van doorslaggevende betekenis is voor de vraag of Dock Maarten onrechtmatig handelt. Het Hof concludeerde dat de verhouding tussen de erfpachtrechten van Dock Maarten en de concessierechten van SMH Holding nader onderzoek vereist, wat niet mogelijk is in het kader van dit kort geding.
Uiteindelijk heeft het Hof de vorderingen van SMH Holding afgewezen en bevestigd dat het GEA terecht had geoordeeld. SMH Holding werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Dock Maarten zijn begroot op NAf 3.400,-. Het Hof heeft ook de kosten van het incident toegewezen aan Dock Maarten, begroot op NAf 850,-. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.