In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie en draagkracht tussen de ouders van drie minderjarigen, die in Curaçao wonen. De vrouw, oorspronkelijk verweerster en thans appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de man, oorspronkelijk verzoeker en thans geïntimeerde, werd veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw verzocht het Hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken alsnog toe te wijzen, waaronder een maandelijkse uitkering tot levensonderhoud van NAf 6.000,= en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat zijn netto-inkomen gemiddeld NAf 5.750,= per maand bedraagt. De vrouw heeft een netto-maandinkomen van gemiddeld NAf 1.000,=. Het Hof oordeelde dat de man, rekening houdend met zijn draagkracht, NAf 750,= per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen, zoals eerder door het Gerecht was beslist.
Wat betreft de partneralimentatie oordeelde het Hof dat de vrouw niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man in staat is om maandelijks NAf 6.000,= aan haar te betalen. Het Hof bevestigde de bestreden beschikking en oordeelde dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2015.