ECLI:NL:OGHACMB:2015:80

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
Ghis: 69716 – H 195/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in een echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie en draagkracht tussen de ouders van drie minderjarigen, die in Curaçao wonen. De vrouw, oorspronkelijk verweerster en thans appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de man, oorspronkelijk verzoeker en thans geïntimeerde, werd veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw verzocht het Hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken alsnog toe te wijzen, waaronder een maandelijkse uitkering tot levensonderhoud van NAf 6.000,= en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat zijn netto-inkomen gemiddeld NAf 5.750,= per maand bedraagt. De vrouw heeft een netto-maandinkomen van gemiddeld NAf 1.000,=. Het Hof oordeelde dat de man, rekening houdend met zijn draagkracht, NAf 750,= per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen, zoals eerder door het Gerecht was beslist.

Wat betreft de partneralimentatie oordeelde het Hof dat de vrouw niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man in staat is om maandelijks NAf 6.000,= aan haar te betalen. Het Hof bevestigde de bestreden beschikking en oordeelde dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2015.

Uitspraak

Beschikking in de zaak van:

[DE VROUW],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en E. van Veen,
tegen
[DE MAN],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Partijen zijn de ouders van:
1. minderjarige], geboren op [geboorte datum] te Curaçao;
2. [ minderjarige], geboren op [geboorte datum] te Curaçao; en
3. [ minderjarige], geboren op [geboorte datum] te Curaçao,
hierna te noemen: de minderjarigen.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummer E 69716 van 2014 gegeven en op 25 november 2014 uitgesproken deelbeschikking, en de op 10 april 2015 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vrouw heeft in een op 22 mei 2015, dus tijdig, ingekomen beroepschrift, met producties, hoger beroep ingesteld van voormelde eindbeschikking. Hierin heeft zij haar hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar verzoeken alsnog zal toewijzen en aldus zal bepalen dat:
an haar, ten laste van de man, een maandelijkse uitkering tot levensonderhoud zal worden toegekend van NAf 6.000,=, met ingang van de datum van onderhavige beschikking althans een door het Hof in goede justitie te bepalen datum, rechtstreeks en bij vooruitbetaling aan haar te voldoen;
in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 1:157 lid 2 BW, de man haar in staat zal stellen een verzekering af te sluiten door een aan de premie daarvoor gerelateerd bedrag in de onderhoudsbijdrage op te nemen, aldus bovenop de aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud;
de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen maandelijks een bedrag van NAf 3.750,= zal bijdragen, met ingang van de datum van onderhavige beschikking althans een door het Hof in goede justitie te bepalen datum, rechtstreeks en bij vooruitbetaling aan haar te voldoen, alsook dat de man ten behoeve van de minderjarigen jaarlijks, in de maand juni, een retour vliegticket zal betalen tussen Curaçao en Amsterdam dan wel een retour vliegticket van gelijke geldelijke waarde tussen Curaçao en een andere bestemming;
e man een bedrag van NAf 15.000,= aan haar zal betalen ten behoeve van haar kosten van juridische bijstand, en voorts dat de man zal worden veroordeeld in de kosten van onderhavige procedure.
1.3.
De man heeft in een verweerschrift, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking en tot veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
1.4.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft de vrouw op voorhand een viertal producties ingezonden.
1.5.
Op 25 augustus 2015 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en er zijn vragen van het Hof beantwoord. De gemachtigde van partijen hebben het woord gevoerd onder meer aan de hand van de door hen voorgedragen en overgelegde pleitnotities.
1.6.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.Gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man NAf 750,= per kind aan kinderalimentatie dient te voldoen. Voorts heeft het Gerecht bepaald dat de man na inschrijving van de echtscheiding en vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd, aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van NAf 1.000,= per maand.
3.2.
Het Hof stelt voorop dat de grote voet waarop partijen hebben geleefd aanvankelijk werd bekostigd door inkomstenbronnen die zijn opgedroogd en daarna kennelijk door financiële bijstand door de ouders van de man die kennelijk vermogend zijn. Dat de ouders van de man grote draagkracht hebben betekent niet dat de man deze ook heeft. Financiële steun van de ouders kan door de man niet worden afgedwongen. Kortom, de draagkracht van de man wordt bepaald door zijn salaris bij Goisco. Voorts is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de man aandelen heeft in Goisco.
Kinderalimentatie
3.3.
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om meer dan het door het Gerecht bepaalde bedrag aan alimentatie te voldoen. De vrouw verzet zich daartegen.
3.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om een ouderbijdrage als de onderhavige is dat de man en de vrouw naar verhouding van hun draagkracht dienen bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarig kind. Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven die bijdrage.
3.5.
Voor wat betreft de draagkracht van de man, stelt het Hof op grond van de door hem overgelegde salarisslips en de daarbij tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting vast dat het netto-inkomen van de man, inclusief overuren, gemiddeld NAf 5.750,= per maand is. De maandelijkse lasten van de man, waaronder lasten verband houdend met de voormalige echtelijke woning waarin de vrouw met de minderjarigen verblijft, die zijn salaris overtreffen, worden mede door zijn ouders voldaan.
3.6.
Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw, stelt het Hof op grond van de door haar in eerste aanleg overgelegde salarisslips en de daarbij tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting vast dat het netto-maandinkomen van de parttime werkende vrouw gemiddeld NAf 1.000,= is.
3.7.
Op grond van het voorgaande, rekening houdend met de aan de welstand gerelateerde behoefte, is het naar het oordeel van het Hof in overeenstemming met de wettelijke maatstaven dat de man NAf 750,00 per maand per kind betaalt, zoals door het Gerecht beslist.
Partneralimentatie
3.8.
Ook ten aanzien van de verzochte partneralimentatie is het Hof van oordeel dat het Gerecht terecht en op goede gronden heeft beslist zoals het heeft gedaan. De vrouw is niet erin geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de draagkracht van de man het toelaat maandelijks NAf 6.000,= ten behoeve van haar levensonderhoud te betalen. Niet is gebleken dat de man andere inkomsten heeft dan zijn inkomsten uit loondienst bij de Goisco. Dat de ouders van de man hem financieel bijstaan, is – zoals hiervoor overwogen – daartoe onvoldoende.
Alimentatieverzekering
3.9.
Partijen zijn gehuwd na 15 januari 2001, zodat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw eindigt na twaalf (12) jaren na datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:157 lid 4 BW jo.
art. 25 Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek).
3.10.
Ingevolge art. 1:157 lid 2 BW kan de rechter bij de vaststelling van de partneralimentatie rekening houden met de behoefte aan een voorziening in het levensonderhoud voor het geval van overlijden van degene die tot uitkering is gehouden. Dit houdt in dat in de alimentatie een bedrag kan worden verwerkt dat de vrouw moet aanwenden voor de premie voor het geval de man tijdens de alimentatieperiode komt te overlijden. In het onderhavige geval komt het Hof tot het oordeel dat, nu de alimentatieperiode twaalf jaren bedraagt, de vrouw relatief jong is (38 jaar), verdiencapaciteit heeft en dus niet in vergaande mate voor haar inkomen afhankelijk is van de alimentatie en de man ook relatief jong is (38 jaar), de vrouw onvoldoende belang heeft bij een redelijke voorziening om een uitkering te verzekeren. De bestreden beschikking wordt ook op dit punt bevestigd.
Proceskostenveroordeling
3.11.
De door de vrouw bij haar ouders beweerde aangegane geldleningen om de kosten voor juridische bijstand te kunnen dragen, zijn niet onderbouwd. Met deze leningen wordt daarom geen rekening gehouden, nog daargelaten of zij noodzakelijk en in redelijkheid voor rekening van de man behoren te komen.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. De bestreden beschikking moet worden bevestigd.
3.13.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, gelet op de hoedanigheid van partijen en de aard van de procedure.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
-
bevestigtde bestreden beschikking;
-
verklaartdeze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
compenseertde kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
-
wijst afhet meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, T.A.M. Tijhuis en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 24 november 2015 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.