ECLI:NL:OGHACMB:2015:7

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
100.00108/14, H 226/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met afwijzing van noodweerexces

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1978 en wonende in Sint Maarten, werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak kwam voort uit een schietincident op 12 maart 2014, waarbij de verdachte tweemaal op een slachtoffer heeft geschoten. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het Hof de verklaringen van de verdachte, de procureur-generaal en de raadsvrouw gehoord. De procureur-generaal vorderde dat het vonnis van de eerste aanleg werd vernietigd en dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Het Hof oordeelde dat de vrijspraak niet in stand kon blijven, maar sprak de verdachte vrij van voorbedachte raad. Het Hof achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een schotwond aan het bovenbeen van het slachtoffer.

Het Hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Het Hof benadrukte de ernst van de daad en de grove miskenning van de waarde van een mensenleven door de verdachte. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 april 2015
Zaaknummer: H 226/14
Parketnummer: 100.00108/14
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA) van 30 september 2014 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op Sint Maarten op [datum] 1978,
wonende in Sint Maarten, [adres].
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 2 juli 2014 en 10 september 2014, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2015 in Sint Maarten.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend)
procureur-generaal, mr. T.H.W. Stein, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.R. Bommel, naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, dat het primair, impliciet subsidiair, aan de verdachte tenlastegelegde wordt bewezenverklaard en gekwalificeerd als poging tot doodslag en dat ter zake daarvan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren aan de verdachte wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van voorbedachte raad, zoals impliciet primair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, impliciet subsidiair, is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op 12 maart 2014 in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- met een vuurwapen, twee (2)
schoten op het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft
afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het Hof niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezene heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
"Op 12 maart 2014 zag ik [slachtoffer] bij een bar in Sint Maarten. Ik heb op hem geschoten."

2.Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op

12 maart 2014 gesloten en ondergetekend door L.R. Rombley, hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie te Sint Maarten,
bijlage 1bij een proces-verbaal van relaas en bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 juni 2014 gesloten en ondergetekend door L.R. Rombley, hoofdagent van politie, werkzaam bij het
Korps Politie te Sint Maarten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als op
12 maart 2014 afgelegde verklaring van [getuige S]:
"Vanavond ben ik bij een bar in Pointe Blance (Sint Maarten) geweest. Ik zag een man op het balkon tot de ingang van de bar staan. Hij leunde over de rand van het balkon met zijn gezicht tot de weg. Ik ben de bar binnen gelopen. Direct daarna hoorde ik twee knallen. De man die buiten op het balkon stond, rende de bar binnen. Hij hield zijn rechterbovenbeen vast. Ik ben naar buiten gegaan. Daar heb ik tegen de berm net voor het balkon twee hulzen aangetroffen. Deze heb ik opgeraapt en aan de politie overhandigd."

3.Een proces-verbaal van aanhouding, in de wettelijke vorm opgemaakt en op

13 maart 2014 gesloten en ondergetekend door L.R. Rombley, hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie te Sint Maarten,
bijlage 2bij een proces-verbaal van relaas en bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 juni 2014 gesloten en ondergetekend door L.R. Rombley, hoofdagent van politie, werkzaam bij het
Korps Politie te Sint Maarten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van de verbalisant:
"Bij het uitreiken van het cautieformulier verklaarde de verdachte [verdachte] spontaan dat hij een geladen vuurwapen op zijn schoot had en hiermede is twee keer gericht op het slachtoffer geschoten."

4.Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op

13 maart 2014 gesloten en ondergetekend door L. Verwijs, buitengewoon agent van politie, werkzaam bij het Korps Politie te Sint Maarten,
bijlage 6bij een proces-verbaal van relaas en bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op op 21 juni 2014 gesloten en ondergetekend door L.R. Rombley, hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie te Sint Maarten, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende, als op
13 maart 2014 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
"Gisteravond ben ik een bar binnengelopen. Ik ging buiten staan bij een hekje. Ik leunde op het hek. Ik stond met mijn gezicht naar de weg. Ik zag de auto van [verdachte] aan komen rijden. Ik zag dat de auto van [verdachte] stopte waar ik stond. Ik zag vervolgens dat het linkerzijraam omlaag ging. Ik zag [verdachte] in de auto zitten. Ik zag dat [verdachte] de bestuurder was. Opeens hoorde ik twee schoten kort achter elkaar. Het eerste schot ging langs mij heen. Het tweede schot kwam in mijn rechterbovenbeen terecht."
5. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, betreffende een
wapen- en munitieonderzoek, op 23 september 2014 ondertekend door B. Jacobs, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
"Ontvangen van: Korps Politie Sint Maarten: twee hulzen.
Voor de twee hulzen zijn de volgende twee hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met
dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is."
6. Een proces-verbaal van
forensisch onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en op
3 maart 2015 gesloten en ondergetekend door M.S. Atmopawiro en D.J. Every, respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –, als verklaring van de verbalisanten, met inbegrip van de in het proces-verbaal opgenomen foto's en afbeelding waarnaar die verklaring verwijst:
"Op de plaats waar de schietpartij van 12 maart 2014 heeft plaatsgevonden is via een aantal treden opwaarts een gang naar een bar te bereiken, voorzien van een houten balustrade (foto's 3 en 4). In foto 11 is de gang afgebeeld, gezien vanaf de achterzijde met zicht op de straatzijde. Gezien vanaf de straatzijde in de gang zoals afgebeeld in foto 12 werd door ons, verbalisanten, opgemeten en waargenomen dat de vloer van de gang ten opzichte van het voetpad van straatstenen een hoogte had van 115 cm. Afbeelding 13 is een plattegrond. De daarop vermelde breedte van de weg is 586 cm. Op het rechterbovenbeen aan de buitenzijde had het slachtoffer een litteken op een hoogte van ongeveer 91-92,5 cm (foto's 17-18). Op het rechterbovenbeen aan de binnenzijde een litteken op een hoogte van ongeveer 89,4-92 cm (foto's 19-20)."
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, terwijl hij in een auto zat, tweemaal heeft geschoten in de richting van [slachtoffer], die op een afstand van enige meters stond op een verhoogde gang/balkon met een hoogte van ruim een meter. Door het eerste schot is [slachtoffer] niet geraakt. Door het tweede schot is hij geraakt in het bovenbeen op een hoogte van ongeveer 90 cm, blijkens foto's 19-20 bij bewijsmiddel 6 dicht bij de lies. Dat is in de nabijheid van vitale organen. Er zou maar een heel kleine afwijking nodig geweest zijn van de richting waarin het tweede schot is afgevuurd, om [slachtoffer] in een vitaal orgaan te raken. De kans dat hij in een vitaal orgaan zou worden geraakt, is nog vergroot doordat de verdachte ook het eerste schot in de richting van [slachtoffer] heeft afgevuurd. De kans dat [slachtoffer] door de handelwijze van de verdachte zou overlijden is aanmerkelijk te achten. De hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte hebben een zodanige uiterlijke verschijningsvorm dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarmee is opzet op levensberoving bewezen in de vorm van voorwaardelijk opzet. Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien de verdachte een zeer bekwaam schutter is die steeds uiterst nauwkeurig kan bepalen waar een door hem afgevuurd schot inslaat. Dat is niet aannemelijk geworden. Het in dit verband door de raadsvrouw overgelegde geschrift uit de Dominikaanse Republiek, getiteld "Examen de Polígono" geeft daar onvoldoende steun voor.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezene levert op:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten.
De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft hij verklaard dat de verdachte [slachtoffer] bij de bar zag, dat [slachtoffer] voor hem sprong en een vuurwapen uit zijn broeksband haalde en dat de verdachte daarna als onmiddellijke reactie op [slachtoffer] geschoten heeft. Deze toedracht vindt onvoldoende steun in de verklaring van [x] (bijlage 14 bij het proces-verbaal van 21 juni 2014) en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie.
De raadsvrouw heeft de toedracht geschetst dat [slachtoffer] naar "iets" greep, dat de verdachte wist dat [slachtoffer] in het bezit is van een vuurwapen en dat de verdachte heeft geschoten, omdat hij geen risico wilde nemen. Voor zover dit betoog moet worden opgevat als een beroep op putatief noodweer, wordt dit beroep verworpen, omdat het betoog niet overeenkomt met de verklaring van de verdachte zelf, voor zover inhoudende dat [slachtoffer] een wapen uit zijn broeksband haalde. De door de raadsvrouw geschetste toedracht is evenmin aannemelijk geworden.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Evenmin zijn andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezene zouden opheffen of uitsluiten. Het bewezene is strafbaar.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Dit beroep wordt verworpen op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie.
De verdachte is strafbaar, nu (ook overigens) geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft tweemaal op iemand geschoten en aldus de beschotene willens en wetens in levensgevaar gebracht. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van een grove miskenning van de waarde van een mensenleven. Het is niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet meer dan slechts een relatief minder ernstige schotwond in het been heeft opgelopen.
De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar die veroordeling is te lang geleden en het toen bewezenverklaarde feit is te verschillend van het thans bewezene om met die eerdere veroordeling ten nadele van de verdachte rekening te houden.
Gelet op de ernst van het bewezene kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair, impliciet primair, is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde feit zoals hierboven bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier jaren;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.J. van der Poel en M. Schoemaker, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in
Sint Maarten uitgesproken op 1 april 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.