ECLI:NL:OGHACMB:2015:68

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
AR 66035/13 - H 245/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor medische beroepsfout en zorgplicht van huisarts

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn vordering tot schadevergoeding wegens een medische beroepsfout is afgewezen. [Appellant] had zich in 2008 tot [geïntimeerde], een huisarts, gewend met klachten over pijn aan de anus. Na meerdere consulten en een bezoek aan de Spoedeisende Hulp van het Sehos, werd hij uiteindelijk in Venezuela geopereerd. [Appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem niet tijdig naar een specialist heeft doorverwezen en dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Het Hof oordeelt dat het inspectierapport voldoende basis biedt voor de stelling dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het Hof verleent [appellant] toelating om kosteloos in hoger beroep te procederen en draagt [geïntimeerde] op tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij niet tijdig heeft doorverwezen. Het vonnis van het GEA wordt bevestigd voor zover het betreft het Sehos, dat niet onzorgvuldig heeft gehandeld door slechts een triagebeoordeling uit te voeren zonder medische beoordeling.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 66035/13 - H 245/15
Uitspraak: 24 november 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Kleist,
tegen
1. de stichting
STICHTING SINT ELISABETH HOSPITAAL,
gevestigd in Curaçao,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez,
2.
[geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. S. Pendjol-Klarenbeek,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden.
De partijen worden hierna [appellant], het Sehos en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 5 maart 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 26 januari 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 16 april 2015 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Sehos en [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. Voorts heeft hij toelating verzocht om in hoger beroep kosteloos te procederen.
1.3
Bij akte van 6 mei 2015 heeft [appellant] producties in het geding gebracht.
1.4
Bij memorie van antwoord van 19 juni 2015, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, voor zover die haar aangaan. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep.
1.5
Bij memorie van antwoord van 22 juni 2015 heeft ook het Sehos de grieven bestreden, voor zover die het Sehos aangaan. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, gevallen aan de zijde van het Sehos.
1.6
Op 8 september 2015 hebben de drie partijen elk afzonderlijk pleitnotities overgelegd. Aan de pleitnotities van [appellant] zijn producties gehecht, waarvan afschriften van tevoren waren toegezonden. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof [appellant] toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen.
2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1
Op 21 september 2008 heeft [appellant] zich voor de eerste keer gewend tot [geïntimeerde], die huisarts is in Curaçao. Hij had klachten over pijn aan de anus. Op die dag en de daarop volgende dagen tot en met 24 september 2008 heeft zij hem in verband daarmee meermalen onderzocht en behandeld.
Op 25 september 2008 heeft [appellant] de afdeling Spoedeisende Hulp van het Sehos bezocht.
Op 26 september 2008 is [appellant] per vliegtuig naar Venezuela gereisd, waar hij diezelfde avond is geopereerd. Daarna is hij nog herhaaldelijk in Venezuela geopereerd, onder meer op 4 november 2009.
2.2.2
Op 13 oktober 2010 heeft de Afdeling Inspectie Gezondheidszorg van de Inspectie voor de Volksgezondheid (hierna: de Inspectie) een klacht van [appellant] ontvangen, gericht tegen [geïntimeerde]. Op 28 oktober 2011 heeft de Inspectie rapport uitgebracht. Hierin staat onder meer vermeld:
"
Conclusies en aanbevelingen
Mevrouw [geïntimeerde] stelt bij het eerste consult de diagnose "ernstige aambeien" en koos aanvankelijk voor conservatieve behandeling. Op zich kan deze handeling haar niet verweten worden, doch gezien het aantal vervolgconsulten en het uitblijven van verbetering van de klachten bij de aanvankelijk ingezette conservatieve behandeling en daarbovenop het aantal pijnstillende injecties had mw. [geïntimeerde] naar de mening van de Inspectie een meer proactief beleid moeten inzetten. Een eerdere verwijzing naar de specialist was daarbij zeker op zijn plaats geweest en slechts het leggen van telefonisch contact met de chirurg zonder de patiënt daadwerkelijk te hebben doorverwezen is niet afdoende geweest. Ook vindt de Inspectie niet dat er na 9 dagen behandeling met een verergering van het ziektebeeld en diagnose abces volstaan had kunnen worden met een mondelinge verwijzing.
Als arts had zij het belang van een consult en eventuele behandeling door de chirurg aan de patiënt moeten uitleggen. Een verwijzing conform procedure (mondeling contact met de specialist en een daarbij behorend begeleidend schrijven) was zeker op zijn plaats geweest. Volgens de voorschriften dient
een verwijzen naar een andere hulpverlener vergezeld te gaan van relevante inlichtingen benevens een duidelijke omschrijving van het doel van de verwijzing.Daarmee zou de huisarts de verantwoordelijkheid van de keus om wél of geen verdere hulp te zoeken ongeacht zijn financiële en zorgverzekeringstatus bij de patiënt neergelegd hebben. Door de patiënt zelf te blijven behandelen heeft zij de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling op zich genomen.
Hoewel achteraf niet gesteld kan worden of met een eerder consult bij de chirurg langdurige behandeling met veelvuldige operaties en complicaties voorkomen had kunnen worden, had zij dan in ieder geval voldaan aan haar plichten als professionele hulpverlener.
Het aantal consulten en de veelvuldigheid van medicament toediening van injecties worden niet door de huisarts ontkend, doch het is de Inspectie opgevallen dat deze niet allemaal zijn gedocumenteerd. De dossiervorming van mevrouw [geïntimeerde] laat in deze veel te wensen over. Het is de professionele plicht van een medische hulpverlener om een adequaat dossier bij te houden, waar bij twijfel altijd naar teruggegrepen kan worden."
2.2.3
Op 21 oktober 2010 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het Sehos. Deze commissie heeft een onderzoek ingesteld en haar bevindingen op schrift gesteld in een brief van
20 december 2010. Hierin staat onder meer vermeld:
"
De klacht
Geen medische beoordeling door de arts op de Spoedeisende Hulp en terugverwijzing naar de huisarts.
De feiten
(...)
De conclusie van de Commissie
Op te maken uit uw schrijven kwam u naar de SEH [d.i. Spoedeisende Hulp, toevoeging Hof] rekenend op een behandeling door een medisch specialist. Volgens het systeem wordt een patiënt door de (dienstdoende) huisarts naar de SEH verwezen voor verdere diagnostiek of vindt verwijzing naar een specialist plaats op de SEH. De betreffende huisarts dient daarbij kontakt op te nemen hetzij met de SEH arts of met de specialist waarnaar verwezen wordt.
Indien er sprake is van een spoedeisend (levensbedreigend) geval wordt de patiënt gezien ongeacht of alle verzekeringspapieren etc. in orde zijn.
Indien een patiënt zich op eigen initiatief aanmeldt en wordt bij Triage-intake beoordeeld als niet spoedeisend, dan wordt de patiënt terugverwezen naar diens huisarts.
Op te maken uit het verweer van de SEH afdeling was bij u het laatste het geval.
Het Emergency formulier welk de Commissie ontving van de SEH afdeling samen met het verweerschrift van de afdeling maakt geen melding dat men bekend was met het feit dat u uw huisarts reeds meerdere malen had geconsulteerd. Op grond hiervan is het voor de Commissie niet duidelijk of men bij de terugverwijzing naar de huisarts dit gegeven in de overwegingen heeft meegenomen.
De Commissie heeft niet kunnen achterhalen wie de betreffende persoon is die u toen geïnformeerd heeft omtrent de kosten van de mogelijke chirurgische ingreep. Mede gezien het feit dat uw klacht terugvoert naar 2008 is het moeilijk om alle details te kunnen achterhalen. Maar een dergelijke uitleg heeft de indruk gewekt dat dit de reden van de terugverwijzing was. De SEH heeft in haar verweer aan de Commissie dit niet als een argument aangevoerd waarop de terugverwijzing was gebaseerd.
Naar mening van de Commissie was een medische beoordeling op zijn plaats geweest, en niet slechts een Triage beoordeling."
2.3
In dit geding heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, dat het Sehos en [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] geleden en te lijden materiële en immateriële schade, door [appellant] begroot op NAf 300.000,-.
Het GEA heeft de vordering afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.4
Voor zover de vordering tegen [geïntimeerde] is gericht, is zij gebaseerd op
– naar het Hof begrijpt, mede gelet op het overgelegde inspectierapport – de volgende verwijten:
a. het niet stellen van een juiste diagnose;
b. het niet tijdig doorverwijzen naar een specialist;
c. het niet op de juiste wijze doorverwijzen naar een specialist, namelijk schriftelijk onder vermelding van relevante informatie en het doel van de verwijzing;
d. het niet voldoen aan de plicht tot dossiervorming.
2.5
Het Hof acht het inspectierapport een voldoende basis voor het oordeel dat indien [geïntimeerde] [appellant] niet uiterlijk op 24 september 2008 uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg heeft verwezen, met een meegegeven verwijsbrief met bevindingen en diagnosestelling, zij toerekenbaar is tekortgekomen in haar zorgplicht jegens hem. In beginsel rust de bewijslast van de stelling dat [geïntimeerde] dit niet heeft gedaan, op [appellant] als degene die rechtsgevolgen van deze stelling inroept. [geïntimeerde] heeft de stelling betwist door aan te voeren dat zij op 21 september 2008 aan [appellant] een aan de chirurg van de polikliniek van het Sehos gerichte verwijsbrief en een voor een specialist in Venezuela bestemde verwijsbrief heeft meegegeven. Er geldt ten laste van haar een verzwaarde stelplicht op grond waarvan van haar verlangd mag worden dat zij deze betwisting met stukken onderbouwt. Bij memorie van antwoord heeft zij een kopie overgelegd van handgeschreven Spaanstalige aantekeningen, met een uitgetypte versie en een vertaling in het Nederlands. Niet is in geschil dat [appellant], toen hij op 25 september 2008 het Sehos bezocht, geen verwijsbrief van [geïntimeerde] heeft getoond. Gelet hierop moet de stelling van [appellant] als voorshands bewezen worden aangenomen en zal [geïntimeerde] worden toegelaten tot tegenbewijs. Mede gelet op het uiterlijk van de kopie van de handgeschreven aantekeningen van [geïntimeerde], met name bij de aantekening "Carta referimientos(2) EHBO Curacao y otra Venezuela" op de laatste regel vóór het stempel van 22 september 2008, acht het Hof het wenselijk dat in het kader van het tegenbewijs de originele aantekeningen getoond worden. Indien [geïntimeerde] getuigen wil doen horen, kunnen de originele aantekeningen bij die gelegenheid voor dit doel meegenomen worden naar de zitting.
2.6
Het hiervoor in rov. 2.4 sub a bedoelde verwijt is tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. De hiervoor in rov. 2.4 sub b en c bedoelde verwijten zijn in de tegenbewijsopdracht verdisconteerd. Het hiervoor in
rov. 2.4 sub d bedoelde verwijt is wellicht terecht gemaakt, maar onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat dit een zelfstandige oorzaak is van schade bij [appellant]. Indien [geïntimeerde] slaagt in het leveren van tegenbewijs, zal de vordering tegen haar worden afgewezen.
2.7
Indien [geïntimeerde] niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, dient de vraag beantwoord te worden wat er zou zijn gebeurd in het hypothetische geval dat [geïntimeerde] uiterlijk op 24 september 2008 [appellant] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg had verwezen, met een verwijsbrief met bevindingen en diagnosestelling. Welke medische behandeling zou er dan gevolgd zijn? Zou [geïntimeerde] dan ook naar het Sehos zijn gegaan en zo ja, op welke datum? Zou hij ook naar Venezuela zijn gereisd voor medische behandeling, en zo ja, op welke datum? Door wie zou de medische behandeling betaald zijn? Voorshands acht het Hof aannemelijk dat een medisch deskundigenbericht nodig zal zijn om het Hof in staat te stellen een deel van deze of dergelijke vragen te beantwoorden. Na bewijslevering kunnen partijen zich hierover uitlaten. Het Hof houdt iedere verdere beslissing in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde] aan.
2.8
Voor zover de vordering tegen het Sehos is gericht, is zij gebaseerd op
– naar het Hof begrijpt, mede gelet op het overgelegde rapport van de klachtencommissie – het verwijt dat het Sehos heeft volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling.
2.9
De klachtencommissie van het Sehos heeft opgemerkt dat het emergency-formulier geen melding ervan maakt dat men bekend was met het feit dat [appellant] reeds meermalen de huisarts had geconsulteerd. Het GEA heeft overwogen dat de door [appellant] zelf verstrekte informatie inhield dat hij last had van "pijnlijke hemorroïden". Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij tijdens zijn bezoek aan de afdeling
Spoedeisende Hulp van het Sehos aan het triagepersoneel heeft medegedeeld dat hij met zijn klachten al een aantal keer bij de huisarts was geweest en dat de klachten steeds erger werden. Ook is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de informatie dat [appellant] last had van "pijnlijke hemorroïden", naar maatstaven van zorgvuldigheid het Sehos aanleiding had moeten geven om een andere triagebeoordeling te geven of verdere actie te ondernemen. Gelet daarop verenigt het Hof zich met het oordeel van het GEA dat het Sehos niet onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld door te volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling. De enkele omstandigheid dat de klachtencommissie tot een andere conclusie is gekomen, doet daar niet aan af.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellant] toelating in hoger beroep kosteloos te procederen;
in het geding tussen [appellant] en het Sehos:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover tussen [appellant] en het Sehos gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het Sehos gevallen en tot op heden begroot op NAf 435,73 aan verschotten en
NAf 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde]:
draagt [geïntimeerde] op tegenbewijs te leveren tegen de stelling zij niet uiterlijk op 24 september 2008 [appellant] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg heeft verwezen, met een (meegegeven) verwijsbrief met bevindingen en diagnosestelling;
bepaalt dat [geïntimeerde], indien zij daartoe getuigen wil doen horen, deze kan voorbrengen op maandag 25 januari 2016 te 14.00 uur voor mr. G.C.C. Lewin, lid van het Hof, in het gerechtsgebouw op Curaçao.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S. Verheijen en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.