Uitspraak
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 17 december 2014 is uitgesproken. De zaak betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [ex man geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1]. Het huwelijk tussen [ex man] en [geïntimeerde 1] is op 20 mei 2009 ontbonden, waarna [ex man] op 8 oktober 2010 is gehuwd met [appellant]. Na het overlijden van [ex man] op 13 september 2011 heeft [geïntimeerde 1] een verzoekschrift ingediend om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Het GEA heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat haar medegerechtigdheid tot de nalatenschap van [ex man] niet was komen vast te staan. In hoger beroep heeft [appellant] één grief aangevoerd, die betrekking heeft op de afwijzing van haar vordering. Het Hof heeft vastgesteld dat de akte van appel en de memorie van grieven weliswaar aan [geïntimeerde 1] zijn betekend, maar niet aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Desondanks heeft het Hof besloten het hoger beroep af te doen. Het Hof oordeelt dat [appellant] als medegerechtigde tot de nalatenschap van [ex man] kan worden aangemerkt, ongeacht of het huwelijk onder algemene gemeenschap van goederen was gesloten. Het Hof vernietigt het vonnis van het GEA en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij ook [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] opnieuw moeten worden opgeroepen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.