ECLI:NL:OGHACMB:2015:58

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
AR 35/11 - ghis 74969 - H 279/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huwelijksgoederengemeenschap en nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 17 december 2014 is uitgesproken. De zaak betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [ex man geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1]. Het huwelijk tussen [ex man] en [geïntimeerde 1] is op 20 mei 2009 ontbonden, waarna [ex man] op 8 oktober 2010 is gehuwd met [appellant]. Na het overlijden van [ex man] op 13 september 2011 heeft [geïntimeerde 1] een verzoekschrift ingediend om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Het GEA heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat haar medegerechtigdheid tot de nalatenschap van [ex man] niet was komen vast te staan. In hoger beroep heeft [appellant] één grief aangevoerd, die betrekking heeft op de afwijzing van haar vordering. Het Hof heeft vastgesteld dat de akte van appel en de memorie van grieven weliswaar aan [geïntimeerde 1] zijn betekend, maar niet aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Desondanks heeft het Hof besloten het hoger beroep af te doen. Het Hof oordeelt dat [appellant] als medegerechtigde tot de nalatenschap van [ex man] kan worden aangemerkt, ongeacht of het huwelijk onder algemene gemeenschap van goederen was gesloten. Het Hof vernietigt het vonnis van het GEA en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij ook [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] opnieuw moeten worden opgeroepen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 35/11 - ghis 74969 - H 279/15
Uitspraak: 8 december 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg tussengekomen partij,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. S.A.T. Ayubi-Haakmeester en E.B. Wilsoe,
tegen
1.
[geïntimeerde 1],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Peelen;
2.
[geïntimeerde 2],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg opgeroepen in plaats van gedaagde,
thans geïntimeerde,
niet verschenen in hoger beroep;
3.
[geïntimeerde 3],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg opgeroepen in plaats van gedaagde,
thans geïntimeerde,
niet verschenen in hoger beroep.
De partijen worden hierna [appellant], [geïntimeerden 1], [geïntimeerde 2] en
[geïntimeerden 3] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 26 of 27 januari 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het in deze zaak op 17 december 2014 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: GEA).
1.2
Bij op 5 maart 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en alsnog zal bepalen dat bij de verdeling van de gemeenschap openheid van zaken wordt gegeven, met benoeming van een onafhankelijke persoon die de waarde van het aan [appellant]en aan ieder andere deelgerechtigde toekomend deel vaststelt.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geintimeerde1] toelating verzocht om kosteloos te procederen in hoger beroep en veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag, 22 september 2015, heeft [appellant] pleitnotities overgelegd. Andere partijen hebben dat niet gedaan. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Voor zover het Hof uit de stukken heeft kunnen opmaken, zijn de akte van appel en de memorie van grieven weliswaar betekend aan [geïntimeerde 1], maar niet aan [geïntimeerde 2] of [geïntimeerde 3]. Een appointement (oproeping voor pleidooi) is verzonden aan de gemachtigden van [appellant] en [geïntimeerde 1] en aan mr. E.Th. Wesselius, die in eerste aanleg als gemachtigde van [geïntimeerde 2] optrad, maar niet aan [geïntimeerde 3]. Niettemin zal het Hof thans het hoger beroep afdoen, zoals hierna zal worden toegelicht.
2.2
Het Hof gaat uit van het volgende.
2.2.1
Op 1 juni 2002 is [ ex man geïntimeerde 1] (hierna: ex man geïntimeerde 1) in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [geïntimeerde 1]. Op 20 mei 2009 is dit huwelijk (hierna: huwelijk 1) door echtscheiding ontbonden.
2.2.2
Op 8 oktober 2010 is [ ex man geïntimeerde 1] gehuwd met [appellant].
2.2.3
Bij verzoekschrift van 20 mei 2011, gericht tegen [ex man], heeft [geïntimeerde 1] dit geding ingeleid en gevorderd dat het GEA de verdeling vaststelt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van huwelijk 1.
2.2.4
Bij conclusie van antwoord heeft [ex man] verweer gevoerd tegen deze vordering.
2.2.5
Op 13 september 2011 is [ ex man] overleden.
2.2.6
Bij vonnis van 28 maart 2012 heeft het GEA de oproeping bevolen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], respectievelijk zoon en dochter van [ex man]. Bij vonnis van 28 augustus 2013 heeft het GEA de oproeping bevolen van [appellant]. Bij vonnis van 19 maart 2014 heeft het GEA toegestaan dat [appellant] tussenkomt in de onderhavige zaak.
2.2.7
Bij conclusie van 27 augustus 2014 heeft [appellant] gevorderd dat het GEA beveelt dat [geïntimeerde 2] stukken in het geding brengt en dat (naar het Hof begrijpt) [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] rekening en verantwoording afleggen, dat het GEA een onzijdig persoon benoemt om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen en "dat daarna de (overblijvende) nalatenschap van erflater wordt vastgesteld".
2.3
Bij het bestreden vonnis van 17 december 2014 heeft het GEA de vordering van [appellant] afgewezen op de grond dat haar medegerechtigdheid tot de nalatenschap van ex man] niet is komen vast te staan.
Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.4
In dit geding is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van huwelijk 1 aan de orde. De onverdeelde helft van die huwelijksgoederengemeenschap is (gedeeltelijk) in de nalatenschap van [ex man] gevallen. Wanneer de huwelijksgoederengemeenschap zal zijn verdeeld, zullen - bij wijze van zaaksvervanging - in plaats van (het gedeelte van) die onverdeelde helft, de goederen en schulden die afkomstig zijn uit de huwelijksgoederengemeenschap en dan aan de gezamenlijke erven van [ex man] zullen zijn toebedeeld, in de nalatenschap vallen. Hoe de nalatenschap vervolgens moet worden afgewikkeld, is in dit geding niet aan de orde en dient in dit geding ook niet aan de orde te worden gesteld, omdat dit [geïntimeerde 1] niet aangaat en berechting van een geschil daarover tot onnodige vertraging bij de afdoening van haar vordering zou leiden. In de onderhavige procedure zullen er dus geen goederen kunnen worden toebedeeld aan enige afzonderlijke medegerechtigde tot de nalatenschap, maar wel aan de erfgenamen gezamenlijk. Zo nodig kunnen de erfgenamen van [ex man] tegen elkaar een aparte procedure over de afwikkeling van de nalatenschap entameren.
2.5
Alle gerechtigden tot de nalatenschap van [ex man] hebben belang bij het antwoord op de vraag hoe de huwelijksgoederengemeenschap van huwelijk 1 dient te worden verdeeld. (Mede) daarvan hangt immers af welke goederen en schulden na verdeling van die huwelijksgoederengemeenschap in de nalatenschap zullen vallen. Indien de erfgenamen het onderling niet eens zijn over het antwoord op voormelde vraag, behoeven zij in dit geding niet gezamenlijk te procederen en kan elk van hen in dit geding het eigen standpunt daarover verdedigen.
2.6
Onbetwist staat vast dat [ex man geïntimeerde 1] ten tijde van zijn overlijden was gehuwd met [appellant]. Om [appellant] als medegerechtigde tot de nalatenschap van [ex man] te kunnen aanmerken, is niet nodig dat vaststaat dat dit huwelijk onder algemene gemeenschap van goederen was gesloten. Het GEA heeft dit miskend. De grief wijst daar terecht op. Niet is gesteld dat [appellant] en [ex man] van tafel en bed waren gescheiden of dat er een andere reden is om haar niet als medegerechtigde tot de nalatenschap te kunnen aanmerken.
Het voorgaande is voldoende om [appellant] in dit geding toe te laten als tussenkomende partij en staat eraan in de weg dat zij door afwijzing van haar vordering wordt uitgesloten van verdere deelname aan de procedure in eerste aanleg. De rechter die de vordering van [geïntimeerde 1] dient te beoordelen, dient (in beginsel) ook het standpunt van [appellant] daarover in zijn beoordeling te betrekken. Het Hof zal het bestreden vonnis dan ook vernietigen en de zaak terugwijzen naar het GEA voor voortprocederen, nu het GEA niet is toegekomen aan een beslissing van het bodemgeschil.
2.7
Na terugwijzing dienen in eerste aanleg ook [geïntimeerde 2] en
[geïntimeerde 3] (opnieuw) te worden opgeroepen. Indien zij verschijnen, dienen (ook) zij in de gelegenheid te worden gesteld te reageren op de standpunten van [appellant], waarbij zij, indien zij menen daar argumenten voor te hebben, desgewenst ook kunnen aanvoeren dat (alle of bepaalde) standpunten van [appellant] buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Hierdoor wordt voldoende recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het Hof dient te waken tegen een onredelijke vertraging van het geding en tegen het veroorzaken van onnodige kosten. Het zou naar maatstaven van een goede procesorde onaanvaardbaar zijn dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] eerst nog in de gelegenheid zouden worden gesteld in dit hoger beroep hun standpunt te geven, voordat het Hof op het hoger beroep beslist.
2.8
De proceskosten in hoger beroep zullen aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. [geïntimeerde 1] heeft in hoger beroep geen bewijs van onvermogen overgelegd, zodat haar verzoek om in hoger beroep kosteloos te mogen procederen, zal worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak naar het GEA voor voortprocederen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het verzoek van [geïntimeerde 1] om in hoger beroep kosteloos te mogen procederen af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S. Verheijen, T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.