ECLI:NL:OGHACMB:2015:51

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AR 77/13 - ghis 72454 - HAR 5/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Griffierecht en tussentijdse appel in hoger beroep met voeging van een partij

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende griffierecht en de voeging van een partij. De verzoeker, wonende op Bonaire, had op 8 december 2014 een verzoekschrift ingediend om een vergunning voor hoger beroep in te stellen tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin zijn vordering om zich te voegen aan de zijde van Bonaire Boating Company N.V. was afgewezen. De verzoeker werd bijgestaan door mr. R.T.J.M. Oomen, terwijl Bonaire Boating en Plaza Resort Bonaire N.V. werden vertegenwoordigd door respectievelijk dezelfde gemachtigde en mr. C. de Bres. Het Openbaar Lichaam Bonaire werd vertegenwoordigd door mr. S.C. van Lint.

Het Hof oordeelde dat het griffierecht voor het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 263a Rv NAf 900,- bedraagt, en dat de verzoeker geen vergunning nodig heeft om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van het GEA. Het verzoek werd opgevat als een akte van appel, waarbij het griffierecht voor de verzoeker werd vastgesteld op NAf 15.000,00. De verzoeker diende dit bedrag binnen zes weken te betalen, anders zou het hoger beroep vervallen. Het Hof verwees de zaak naar de rol voor akte uitlating griffierecht op 11 augustus 2015, waarbij de verweerschriften van de andere partijen als memories van antwoord zouden worden opgevat.

De beslissing van het Hof benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de griffierechten en de procedurele vereisten bij het indienen van hoger beroep, evenals de gevolgen van het niet tijdig betalen van griffierechten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Beschikking no.:
Registratienummer: AR 77/13 - ghis 72454 - HAR 5/15
Uitspraak: 23 juni 2015 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op een verzoek als bedoeld in art. 263a Rv in de zaak van:
[verzoeker],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg eisende partij in het voegingsincident,
thans verzoeker om een vergunning als bedoeld in art. 263a Rv,
gemachtigde: mr. R.T.J.M. Oomen,
tegen
1. de naamloze vennootschap
BONAIRE BOATING COMPANY N.V.,
gevestigd op Bonaire,
in eerste aanleg eiseres in de hoofdzaak ,
gemachtigde: mr. R.T.J.M. Oomen,
2. de naamloze vennootschap
PLAZA RESORT BONAIRE N.V.,
gevestigd op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het voegingsincident,
thans verweerster tegen het verzoek om een vergunning als bedoeld
in art. 263a Rv,
gemachtigde: mr. C. de Bres,
3. de openbare rechtspersoon
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het voegingsincident,
thans verweerder tegen het verzoek om een vergunning als bedoeld
in art. 263a Rv,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint.
De partijen worden hierna [verzoeker], Bonaire Boating, Plaza Resort en OLB genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift van 8 december 2014, met producties, heeft [verzoeker] verzocht om een vergunning om afzonderlijk hoger beroep in te stellen tegen het in een voegingsincident tussen partijen gewezen en op 26 november 2014 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: GEA).
1.2
Op 20 april 2015 heeft Plaza Resort een verweerschrift ingediend. Haar conclusie strekt ertoe dat [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek, althans dat het verzoek wordt afgewezen.
1.3
Op 8 mei 2015 heeft OLB een verweerschrift ingediend. Zijn conclusie strekt ertoe dat [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek, althans dat het verzoek wordt afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten, inclusief nakosten.
1.4
Op 12 mei 2015 heeft [verzoeker] pleitnotities ingediend en is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [verzoeker].
1.5
Op 9 juni 2015 heeft [verzoeker] een akte uitlating griffierecht ingediend, met producties. Uitspraak is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge art. 20 lid 7 van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (Ltbz) bedraagt het griffierecht voor indiening van een verzoekschrift als bedoeld in art. 263a Rv NAf 900,-. Zo staat het ook in de Handleiding griffierecht 2013 die op de website van het Hof is gepubliceerd (onder punt 7). Van een bij dit Hof ingeschreven advocaat mag zonder meer worden verlangd dat hij hiermee bekend is. Voorts mag van hem worden verlangd dat hij op eigen initiatief de griffie hierop wijst, indien dit bij de griffie over het hoofd wordt gezien. Het tarief geldt voor een ieder die meent er recht op en belang bij te hebben een verzoekschrift als bedoeld in art. 263a Rv in te dienen.
De omstandigheid dat het GEA Van Erp niet heeft toegelaten als procespartij in de hoofdzaak, is geen reden om van hem geen griffierecht te heffen bij de indiening van dit verzoekschrift.
2.2
Bij het vonnis waartegen [verzoeker] afzonderlijk beroep wenst in te stellen, is een vordering van [verzoeker] afgewezen om zich aan de zijde van
Bonaire Boating in de hoofdzaak te mogen voegen. Dit vonnis is voor [verzoeker] een eindvonnis. Hij behoeft dus geen vergunning van het Hof om hiertegen hoger beroep in te stellen.
2.3
Het verzoek zal worden opgevat als een akte van appel, tevens houdende memorie van grieven. Aan [verzoeker] zal dus geen gelegenheid worden geboden een afzonderlijke memorie van grieven te nemen. Dat betekent dat thans griffierecht zal worden geheven dat behoort bij een gewoon appel.
2.4
Het inleidend verzoekschrift van Bonaire Boating betreft schadevergoeding, op te maken bij staat. Voor de begroting van griffierecht in dergelijke gevallen bevat de Handleiding griffierecht 2013 een regeling
onder 6. Betaald moet worden aan de hand van het geschatte ‘direct geldelijke belang’ als bedoeld in art. 20 lid 3 Ltbz. Het Hof heeft hierover geen andere informatie in het inleidend verzoekschrift aangetroffen dan de stelling (onder 2.20) dat de realisatie van de "green marina" een vertraging van enkele jaren heeft opgelopen waardoor Bonaire Boating in haar groei is gestopt en er sprake is van een aanzienlijke omzetschade. Gelet hierop moet het griffierecht voor [verzoeker] in dit hoger beroep ingevolge art. 20 lid 2 sub f jo. art. 20 lid 7 Ltbz worden begroot op NAf 15.000,00.
2.5. [
verzoeker] dient thans binnen zes weken NAf 15.000,00 aan griffierecht te betalen. Indien dit niet tijdig gebeurt, dan leidt dat in beginsel tot verval van het hoger beroep.
2.6
Indien wel tijdig het genoemde bedrag aan griffierecht wordt betaald, zullen de verweerschriften van Plaza Resort en OLB, die ook inhoudelijk verweer bevatten, worden opgevat als memories van antwoord, en zal worden aangenomen dat Bonaire Boating zich er niet tegen verzet (of zelfs: ook wenst) dat [verzoeker] zich aan haar zijde voegt in de hoofdzaak in eerste aanleg. In dat geval zal nog wel gelegenheid worden gegeven voor pleidooi in hoger beroep (desgewenst ook aan Bonaire Boating).
2.7
De zaak zal thans worden verwezen naar de Hofrol van dinsdag
11 augustus 2015 om 8.30 uur op Curaçao voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [verzoeker] (ambtshalve P3).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de Hofrol van dinsdag 11 augustus 2015 om 8.30 uur op Curaçao voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [verzoeker]
(
ambtshalve P3);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en
V.P. Maria, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.