Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
ambtshalve P3);
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende griffierecht en de voeging van een partij. De verzoeker, wonende op Bonaire, had op 8 december 2014 een verzoekschrift ingediend om een vergunning voor hoger beroep in te stellen tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin zijn vordering om zich te voegen aan de zijde van Bonaire Boating Company N.V. was afgewezen. De verzoeker werd bijgestaan door mr. R.T.J.M. Oomen, terwijl Bonaire Boating en Plaza Resort Bonaire N.V. werden vertegenwoordigd door respectievelijk dezelfde gemachtigde en mr. C. de Bres. Het Openbaar Lichaam Bonaire werd vertegenwoordigd door mr. S.C. van Lint.
Het Hof oordeelde dat het griffierecht voor het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 263a Rv NAf 900,- bedraagt, en dat de verzoeker geen vergunning nodig heeft om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van het GEA. Het verzoek werd opgevat als een akte van appel, waarbij het griffierecht voor de verzoeker werd vastgesteld op NAf 15.000,00. De verzoeker diende dit bedrag binnen zes weken te betalen, anders zou het hoger beroep vervallen. Het Hof verwees de zaak naar de rol voor akte uitlating griffierecht op 11 augustus 2015, waarbij de verweerschriften van de andere partijen als memories van antwoord zouden worden opgevat.
De beslissing van het Hof benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de griffierechten en de procedurele vereisten bij het indienen van hoger beroep, evenals de gevolgen van het niet tijdig betalen van griffierechten.