ECLI:NL:OGHACMB:2015:42

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AR 49446/11 - H 300/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenverrekening na echtscheiding en de toepassing van verrekenmethoden

In deze zaak gaat het om de pensioenverrekening na de echtscheiding van partijen, die in 1976 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 10 april 2001 en ingeschreven op 20 juni 2001. Na de echtscheiding heeft het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA) de vrouw geïnformeerd over de mogelijkheden voor de verrekening van pensioenrechten. De vrouw heeft de man in rechte betrokken om medewerking te verlenen aan de pensioenverrekening, waarbij zij de voorkeur gaf aan een periodieke uitkering na ingang van het pensioen (verrekenmethode 2) in plaats van een eenmalige uitkering (verrekenmethode 1). Het Gerecht in eerste aanleg (GEA) heeft in zijn vonnis van 2 april 2013 de vrouw in het gelijk gesteld en de man veroordeeld tot afdracht van haar aandeel in de pensioenaanspraken. De man heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft de grieven van de man verworpen en het vonnis van het GEA bekrachtigd. Het Hof oordeelt dat de toepassing van verrekenmethode 2 in overeenstemming is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat er geen reden is om de voorkeur te geven aan een eenmalige uitkering. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de ex-echtgenotenstatus van partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 49446/11 - H 300/12
Uitspraak: 23 juni 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. N.A. Evertsz,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem.
De partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 23 mei 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 16 april 2012 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 4 juli 2012 ingekomen memorie van grieven heeft de man vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zijn reconventionele vorderingen alsnog zal toewijzen, althans de boedel tussen partijen zal verdelen met inachtneming van de stellingen en weren van de man, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft de vrouw de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, kosten rechtens. Voorts heeft zij verzocht om toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen.
1.4
Op 22 januari 2013 hebben partijen pleitnotities overgelegd.
1.5
Op 2 april 2013 heeft het Hof vonnis in hoger beroep gewezen.
1.6
Bij beschikking van 20 juni 2014 heeft de Hoge Raad het vonnis van het Hof van 2 april 2013 vernietigd en het geding naar het Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge art. 880 lid 2 Rv behoeft de vrouw geen nadere toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen.
2.2
Het Hof gaat uit van de feiten zoals weergegeven in rov. 3.1 van de beschikking van de Hoge Raad. Dat betreft de volgende feiten.
(i) Partijen zijn in 1976 te Curaçao in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 10 april 2001 is echtscheiding tussen hen uitgesproken, welke beschikking op 20 juni 2001 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
(ii) Bij brief van 16 juni 2009 heeft het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA) de vrouw geïnformeerd omtrent de verrekening van pensioenrechten van de man in het kader van de echtscheiding. APNA heeft medegedeeld dat de contante waarde van de in de huwelijkse periode opgebouwde pensioenaanspraken per 20 juni 2001 NAf 83.678,-- bedraagt, en dat partijen kunnen kiezen uit twee verrekenmethoden: (1) een eenmalige uitkering van NAf 26.825,--, te verrekenen bij de scheiding en deling van de boedel, of (2) een pensioendeling bij helfte na ingang van het pensioen, neerkomend op een bedrag van NAf 895,-- per maand.
(iii) De man heeft op 2 november 2009 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kwam per eind november 2009 in aanmerking voor de eerste uitkering van het ouderdomspensioen.
(iv) De gemeenschapsschulden bedroegen op 20 juni 2001 NAf 31.309,61. Deze zijn door de man voldaan. De auto van de man, die aan hem is toebedeeld, had een waarde van NAf 2.000,--.
2.3
In dit geding heeft de vrouw veroordeling van de man gevorderd om zodanige medewerking te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens het APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen, voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd (de hierboven genoemde verrekenmethode 2), en veroordeling van de man tot afdracht aan haar van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode vanaf november 2009 tot de datum van de uitspraak, voor zover bedoelde gelden inmiddels door de man van het APNA zijn ingevorderd, zulks vermeerderd met de wettelijke rente. De man heeft in reconventie vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gevorderd, inhoudende onder meer dat hij wat betreft de pensioenrechten een som ineens ten bedrage van NAf 26.825,-- betaalt (overeenkomstig verrekenmethode 1) en dat ook een aantal (andere) onverdeeld gebleven vermogensbestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.
2.4
Het GEA heeft bepaald dat wordt uitgegaan van verrekenmethode 2, derhalve een pensioenverrekening bij helfte na ingang van het pensioen. In conventie heeft het GEA de man veroordeeld tot afdracht aan de vrouw van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode vanaf november 2009 tot en met april 2012 van NAf 895 per maand voor zover die gelden – die tot de datum van uitspraak niet aan de vrouw doch aan de man zijn toegekomen – inmiddels door de man van APNA zijn ingevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011. Voorts heeft het GEA in conventie bepaald dat de man zodanige medewerking dient te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd. In reconventie heeft het GEA de verdeling van de gemeenschap aldus vastgesteld dat aan de man de auto (waarde NAf 2.000,--), de gemeenschapsschulden (ten bedrage van NAf 31.309,61) en zijn aandeel in de APNA-pensioenaanspraken worden toebedeeld, terwijl aan de vrouw de helft van de tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioenaanspraken, berekend volgens verrekenmethode 2, wordt toebedeeld, en de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 14.654,80 wegens overbedeling.
2.5
De grieven I, II en III strekken ten betoge dat verrekenmethode 1 toegepast moet worden.
2.6
Op welke wijze en tot welke bedragen in geval van echtscheiding een verrekening van pensioenrechten moet plaatsvinden, dient te worden vastgesteld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die op de verdeling van een gemeenschap van toepassing zijn. Afhankelijk van de beschikbare baten en van de waarde die voor verrekening in aanmerking komt, zullen deze eisen vaak meebrengen dat de verrekening ter zake van het ouderdomspensioen slechts kan plaatsvinden door aan de pensioengerechtigde echtgenoot een voorwaardelijke uitkering op te leggen, die aan het leven van beide echtgenoten gebonden is, opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden en kan worden uitgedrukt in een percentage daarvan. De verschuldigde bedragen dienen te worden vastgesteld, ervan uitgaande dat recht op verrekening bestaat ten belope van de helft van de waarde van het deel van het pensioen, dat voor de ontbinding van de gemeenschap was opgebouwd.
De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen voorts meebrengen dat de verrekening van het ouderdomspensioen op een andere wijze geschiedt, bijvoorbeeld in de vorm van een door de pensioengerechtigde te bekostigen lijfrenteverzekering. Tevens kunnen redelijkheid en billijkheid, in verband met de bijzondere aard van pensioenrechten als de onderhavige, eisen dat de verrekeningsvordering wordt gematigd of dat in het geheel geen vordering wordt toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. Ook kunnen er omstandigheden bestaan, bijvoorbeeld indien het geen eerste huwelijk betreft, die aanleiding geven het pensioen, voor zover het voor het huwelijk reeds was gebouwd, geheel of gedeeltelijk buiten de verdeling te houden.
2.7
Anders dan de man tot uitgangspunt neemt, brengt voorgaand toetsingskader niet mee dat een eenmalige uitkering als uitgangspunt heeft te gelden. Blijkens voorgaand toetsingskader is het juist zo, dat vaak de voorkeur zal worden gegeven aan verrekenmethode 2. Ook in dit geval acht het Hof toepassing van verrekenmethode 2 het meest in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Verrekenmethode 1 kan in beginsel ook in aanmerking komen, maar het Hof ziet in dit geval geen reden om daar de voorkeur aan te geven. De reden die het Hof in het vonnis van 2 april 2013 daarvoor gaf, gaat niet op, nu aannemelijk is dat de vrouw de overbedelingsvordering wel zal kunnen voldoen, overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad daarover heeft overwogen in rov. 3.5 van zijn beschikking. Een andere reden om de voorkeur te geven aan verrekenmethode 1 is gesteld noch gebleken. Anders dan de man lijkt te veronderstellen, is het niet zo dat de man dubbel wordt benadeeld bij toepassing van verrekenmethode 2 (evenmin als bij toepassing van verrekenmethode 1). De grieven falen.
2.8
Grief IV strekt ten betoge dat het door het GEA gegeven bevel aan de man om medewerking te verlenen het gezag van de rechter ondermijnt, omdat een vonnis waarbij de rechter zelf de verdeling vaststelt voldoende is. De grief faalt. Niets staat eraan in de weg dat de rechter op een verdelingsverzoek beslist door middel van een bevel aan een deelgenoot om ergens medewerking aan te verlenen.
2.9
Grief V is gericht tegen rov. 4.13 van het vonnis van het GEA, waarin het GEA heeft overwogen dat de aanspraken die reeds in conventie zijn toegewezen, niet in de berekening van het overbedelingsbedrag zijn meegenomen. De grief faalt. De door het GEA bedoelde toegewezen vordering betreft aanspraken die geen overbedeling inhouden en dus geen invloed hebben op de hoogte van het overbedelingsbedrag.
2.1
De grieven falen. Het Hof ziet geen reden voor ambtshalve vernietiging van het bestreden vonnis. Het zal worden bekrachtigd. Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten in appel en in de procedure na vernietiging en verwijzing worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en in de procedure na vernietiging en verwijzing aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.