In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die woont in Aruba. De appellant had eerder een verzoek ingediend om een taxivergunning te verkrijgen, maar dit verzoek werd niet tijdig behandeld door de minister. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba had op 18 september 2013 al geoordeeld dat het uitblijven van een beschikking op het bezwaar van de appellant tegen het niet verlenen van de taxivergunning gelijkgesteld moest worden met een afwijzende beschikking. De minister werd toen opgedragen om binnen drie maanden op het bezwaar te beslissen. Op 30 september 2014 verzocht de appellant het Gerecht om te bepalen dat de minister aan deze uitspraak gevolg moest geven, op straffe van een dwangsom. Dit verzoek werd echter afgewezen door het Gerecht op 13 april 2015, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2015 werd de zaak behandeld. De appellant was vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. I.L. Ras-Orman. De minister overhandigde een beschikking van 27 augustus 2015, waarin op het bezwaar van de appellant was beslist. Hierdoor was de minister aan de eerdere uitspraak van het Gerecht van 18 september 2013 tegemoetgekomen. Het Hof oordeelde dat de appellant geen belang meer had bij het hoger beroep, aangezien de minister inmiddels had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de eerdere uitspraak. Het Hof verklaarde het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daar geen grond voor bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 oktober 2015.