ECLI:NL:OGHACMB:2015:21

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
HLAR 73559/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toelating tot verblijf in Bonaire, Sint Eustatius en Saba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzoekt om erkenning van zijn recht op toelating tot verblijf in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De appellant heeft op 7 augustus 2013 de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verzocht om te verklaren dat hij van rechtswege recht heeft op toelating tot verblijf. Dit verzoek werd op 28 januari 2014 afgewezen door de staatssecretaris, wat leidde tot een beroep bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit beroep werd op 18 februari 2015 ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De behandeling van de zaak vond plaats op 27 augustus 2015, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. M. Bijkerk en de staatssecretaris door mr. L.M. Virginia. De appellant betoogde dat de afwijzing van zijn verzoek in strijd was met verschillende internationale verdragen, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de staatssecretaris berustte op een onjuiste grondslag, aangezien de appellant inmiddels een verklaring omtrent gedrag had ontvangen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd en het Hof verklaarde het beroep van de appellant gegrond. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

HLAR 73559/15
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], verblijvend in Curaçao, appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 18 februari 2015 in zaak nr. War BES 4 van 2014, in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij brief van 7 augustus 2013 heeft appellant de staatssecretaris verzocht om te verklaren dat hij van rechtswege toelating tot verblijf in Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft.
Bij brief van 28 januari 2014 heeft de staatssecretaris dat verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 18 februari 2015 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2015, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wet Toelating en Uitzetting BES (hierna: de WTU BES) hebben eveneens van rechtswege toelating tot verblijf Nederlanders, bedoeld in artikel 1a, die meerderjarig zijn en beschikken over:
a. een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring, waaruit zulks genoegzaam blijkt, en
b. huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Aan de afwijzing heeft de staatssecretaris ten grondslag dat appellant niet over een verklaring omtrent gedrag, als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onder a, van de WTU BES, beschikt.
Appellant betoogt dat – samengevat weergegeven – dat die afwijzing in strijd is met artikel 12, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (hierna: het IVBPR), de artikelen 26 van het IVBPR en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), en met artikel 1, van het Eerste Protocol bij het EVRM.
3.1
Bij brief van 21 juli 2015 heeft de staatssecretaris het Hof te kennen gegeven dat aan appellant bij beschikking van 12 december 2013 een verklaring omtrent gedrag is verstrekt. Nu aan de afwijzing ten grondslag is gelegd dat appellant ten tijde daarvan niet over een verklaring omtrent gedrag beschikte, berust die afwijzing derhalve op een onjuiste grondslag. Het betoog slaagt reeds om deze reden.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaren en de afwijzing vernietigen.
5. De staatssecretaris zal op na te melden wijze in de proceskosten worden verwezen.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 18 februari 2015;
III.
verklaarthet bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigthet besluit van 28 januari 2014;
V.
veroordeeltde staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot
vergoeding aan [appellant] van de bij deze in verband met de
behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen
proceskosten tot een bedrag van 1.564,- USD (zegge:
eenduizendvijfhonderdvierenzestig dollar), geheel toe te rekenen aan
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat het openbaar lichaam Bonaire aan [appellant] het door
hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde
griffierecht ten bedrage van 252,- USD (zegge:
tweehonderdtweeënvijftig dollar)
terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. De Haseth
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2015
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,