ECLI:NL:OGHACMB:2015:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
448 van 2015
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof in hoger beroep bij verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 14 september 2015. De verdachte, geboren in 1944 en thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba, had verzocht om opheffing van zijn voorlopige hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte, mr. M.C. Vaders, heeft op 15 september 2015 tijdig hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van dit verzoek door de rechter-commissaris. De procureur-generaal, mr. B.J. Schmitz, heeft betoogd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen de eerder gegeven beschikking tot verlenging van de gevangenhouding.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen beroep heeft ingesteld tegen de verlenging van de gevangenhouding, waardoor deze onherroepelijk is geworden. Het Hof oordeelt dat het niet bevoegd is om ambtshalve de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien deze bevoegdheid uitsluitend toekomt aan de rechter-commissaris. Het Hof heeft de persoonlijke belangen van de verdachte, die gezondheidsproblemen heeft, afgewogen tegen de strafvorderlijke belangen bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het Hof concludeert dat de strafvorderlijke belangen zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte, omdat niet is gebleken dat hij door zijn medische situatie detentieongeschikt is of onvoldoende medische zorg ontvangt.

De beslissing van het Hof is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en dat het beroep ongegrond wordt verklaard, met bevestiging van de bestreden beschikking.

Uitspraak

Strafzaken over 2015
Zaaknummer 448 van 2015
Datum beschikking: 7 oktober 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA,
CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE,
SINT EUSTATIUS EN SABA
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep ex artikel 117, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 14 september 2015, in de zaak van de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba,
voor wie als raadsvrouw optreedt mr. M.C. Vaders, advocaat in Curaçao.

1.Het onderzoek van de zaak

1.1
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 30 september 2015. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal,
mr. B.J. Schmitz, de verdachte en zijn raadsvrouw.
1.2
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de raadsvrouw en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.
1.3
De beslissing is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 14 september 2015 heeft de rechter-commissaris de eerste verlenging (met dertig dagen) bevolen van de gevangenhouding van verdachte (hierna: beschikking-1). Bij andere beschikking van 14 september 2015 heeft de rechter-commissaris het verzoek van verdachte strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen (hierna: beschikking-2).
2.2
De raadsvrouw is namens verdachte 15 september 2015 tijdig van beschikking-2 in hoger beroep gekomen middels een daartoe strekkend verzoekschrift.

3.De standpunten

3.1
De procureur-generaal heeft primair betoogd om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het afgewezen verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte bij zijn beroep in zoverre geen belang heeft omdat de verdediging heeft nagelaten om beroep ex artikel 104 Sv in te stellen tegen de bij (inmiddels onherroepelijk geworden) beschikking-1 bevolen verlenging van de gevangenhouding van verdachte, waarvan de tenuitvoerlegging op 17 september 2015 is aangevangen. Gelet daarop en op het gegeven dat het Hof oordelend als appelrechter (in raadkamer zoals thans het geval) niet bevoegd is om ambtshalve of op daartoe strekkend verzoek van de verdachte zijn voorlopige hechtenis op te heffen, komt het Hof oordelend als appelrechter (in raadkamer) niet toe aan de toetsing van de ernstige bezwaren en gronden die aan de voorlopige hechtenis van de verdachte ten grondslag liggen, aldus telkens de procureur-generaal.
3.2
Ter zake van het beroep van verdachte voor zover gericht tegen het afgewezen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte heeft de procureur-generaal betoogd dat het strafvorderlijke belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte zwaarder weegt dan de door de verdediging aangevoerde persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing daarvan. De procureur-generaal is derhalve van mening het beroep van verdachte op dit onderdeel ongegrond dient te worden verklaard, onder bevestiging van de bestreden beschikking.
3.3
De raadsvrouw heeft in het licht van hetgeen door de procureur-generaal is betoogd verklaard dat het beroep ex artikel 117 Sv van verdachte alleen is gericht tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De raadsvrouw heeft in dat verband betoogd dat bespreking en beoordeling van het al dan niet bestaan van de ernstige bezwaren en gronden die aan de voorlopige hechtenis van de verdachte ten grondslag liggen, in het kader van de door het Hof uit te voeren afweging van de betrokken belangen bij het al dan niet voortzetten daarvan, van belang zijn. Dit volgens de raadsvrouw temeer omdat het Hof bevoegd is om ambtshalve over te gaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte. De raadsvrouw verklaart dat verdachte daarom thans primair die opheffing heeft verzocht.
3.4
De raadsvrouw heeft het Hof voorts (subsidiair) verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte alsnog te schorsen onder - zoals het Hof begrijpt - gegrondverklaring van zijn beroep. De raadsvrouw heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het persoonlijke belang van de verdachte is gelegen in het feit dat hij kampt met gezondheidsproblemen. Verdachte is een 70-jarige man die verschillende medische aandoeningen heeft en medische (specialistische) zorg nodig heeft. Met name dat persoonlijke belang van verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis weegt volgens de raadsvrouw zwaarder dan het strafvorderlijk belang bij voortzetting daarvan.

4.De beoordeling

4.1
Uit beschikking-1 blijkt dat het bevel tot gevangenhouding van de verdachte met dertig dagen is verlengd met ingang van 17 september 2015. De verdachte heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld, waardoor die onherroepelijk is. De bezwaren en gronden die tot het bevel tot verlenging gevangenhouding hebben geleid staan derhalve vast. Hierbij wordt nog het volgende overwogen.
4.2
Anders dan de raadsvrouw betoogt is het Hof oordelend als appelrechter in raadkamer (zoals thans het geval) niet bevoegd om ambtshalve en/of op een daartoe strekkend verzoek van verdachte over te gaan tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 103 Sv, uit welke bepaling volgt dat deze bevoegdheid thans uitsluitend toekomt aan de rechter-commissaris, nu het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen. Er bestaat naar het oordeel van het Hof geen strafvorderlijke bepaling noch strafvorderlijke wetssystematiek waaruit anders voortvloeit. Van een afwijzende beslissing op een verzoek van verdachte tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis kan hij ingevolge het tweede lid van artikel 117 Sv bij het Hof in hoger beroep komen. In geval van een dergelijk beroep - wat dus niet is ingesteld door verdachte - komt het Hof (in raadkamer) wel toe aan de beantwoording van de vraag of bedoelde bezwaren en gronden al dan niet bestaan. Eén en ander brengt met zich dat verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis.
4.3
Gezien de omvang en strekking van het onderhavige beroep en gelet op het vorenstaande komt het Hof in deze procedure alleen toe aan de beantwoording van de vraag of de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis al dan niet zwaarder wegen dan de strafvorderlijke belangen bij voortzetting daarvan. Gezien de stukken van het dossier en op grond van de in raadkamer verkregen inlichtingen is het Hof van oordeel dat die strafvorderlijke belangen zwaarder wegen dan die persoonlijke belangen van verdachte. Niet is gebleken immers en met name dat verdachte door zijn medische situatie detentieongeschikt is of ter zake van die situatie verstoken is van adequate medische zorg.
4.4
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond zal worden verklaard en dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Er zijn geen gronden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.

5.De beslissing

Het Hof,
-verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis;
-verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.M. van de Leur, N.K. Engelbrecht en P.A.H. Lemaire, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 7 oktober 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Mr. Engelbrecht is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.