ECLI:NL:OGHACMB:2014:98

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
H-193/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke slachtoffers door bestuurder zonder rijbewijs

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 4 augustus 2013 in Curaçao, waarbij drie voetgangers om het leven kwamen. De verdachte, die zonder geldig rijbewijs reed, veroorzaakte het ongeval door slingerend en met een te hoge snelheid te rijden, terwijl hij door rood licht reed en in slaap viel. Het Hof heeft in hoger beroep de zaak beoordeeld, waarbij de procureur-generaal een gevangenisstraf van 48 maanden eiste. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van roekeloosheid, maar wel van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte werd vrijgesproken van roekeloosheid, maar het Hof achtte het bewezen dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gereden. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, maar ook met de psychische last die de verdachte zal dragen door zijn daden. De uitspraak werd gedaan op 18 december 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 december 2014
Zaaknummer: H-193/14
Parketnummer: 500.00809/13

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg
van Curaçao van 29 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1989 in Curaçao,
wonende in Curaçao, [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 september 2014, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2014 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en, in zoverre opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, geheel onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het als feit 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan vierentwintig maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarde is aan de verdachte verplicht reclasseringstoezicht opgelegd. Tevens is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren. Ten aanzien van het als feit 2 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld zonder oplegging van straf.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:…
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Vrijspraak en overwegingen ten aanzien van het bewijs
In de tenlastelegging is de verdachte onder 1 primair, in afnemende vorm van verwijtbaarheid, verweten dat hij roekeloos, althans hoogst, althans zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend heeft gereden.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van deze schuldvormen aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de schuldvorm "roekeloosheid" in de zin van art. 2:284 lid 2 Sr moet worden betrokken dat deze schuldvorm in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot een aanmerkelijke verhoging van de maxima van de op te leggen straffen heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid bepaaldelijk eisen worden gesteld. Van roekeloosheid zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van roekeloosheid in vorenbedoelde zin. Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 2:284 lid 2 Sr, zal het Hof zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Alleen in drie zaken waarin vast was komen te staan dat de verdachte zich buiten de orde van het normale verkeer had geplaatst, zoals bijvoorbeeld bij het deelnemen aan een wegwedstrijd tussen ander verkeer, heeft de Hoge Raad veroordelingen wegens dood door schuld in het verkeer met de schuldvorm roekeloosheid in stand gelaten. In een recente reeks andere gevallen heeft de Hoge Raad dergelijke veroordelingen vernietigd.
Uit de bewijsmiddelen volgt, kort gezegd, dat de verdachte, zoals tenlastegelegd, in vermoeide toestand zonder rijbewijs aan het verkeer heeft deelgenomen, terwijl hij door rood licht is gereden en in slaap is gevallen, waarbij hij slingerend over meerdere rijstroken heeft gereden, en daarbij enige tijd op de linkerrijstrook heeft gereden, waar zich een tegenligger bevond, en waarna hij vervolgens met een veel hogere snelheid dan was toegestaan zonder te remmen in botsing is gekomen met drie voetgangers die zich aan de rechterkant van de weg bevonden en die daardoor om het leven zijn gekomen.
Dit rijgedrag kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als buitengewoon onvoorzichtig gedrag dat een ernstig gevaar in het leven roept. Beoordeeld dient te worden of ook bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Het Hof acht bewezen dat de verdachte in slaap was gevallen en dat hij zich dus niet bewust was van zijn rijgedrag. Anders dan de eerste rechter acht het Hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte op enig moment in de periode van het hem verweten rijgedrag (vanaf de verkeerslichten ter hoogte van de kruising met de Kaminda dr. Pader Amado Römer tot en met de botsing) in een zodanige staat van bewustzijn heeft verkeerd dat hij zich bewust was van zijn rijgedrag. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte in die periode twee keer weer "normaal" is gaan rijden, kan dat niet worden afgeleid; dat kan ook gebeuren in een staat van sterk verminderd bewustzijn, gelet op het feit van algemene bekendheid dat rijgedrag voor een deel geautomatiseerd gedrag is.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ongeval reeds meerdere dagen achter elkaar wegens drukke werkzaamheden slechts enkele uren per nacht had geslapen. In dit verband kan hem een verwijt worden gemaakt. Dit verwijt houdt in dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn, en - naar aannemelijk is - dat hij zich er ook bewust van was, dat hij door ondanks zijn staat van ernstige vermoeidheid aan het rijverkeer te gaan deelnemen, een zekere kans aanvaardde dat hij tijdens het autorijden minder goed zou opletten of mogelijkerwijs zelfs in slaap zou vallen, en daarvan afgeleid een zekere kans dat dit zou leiden tot gevaarzettend rijgedrag. Enerzijds impliceert dit verwijt niet dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn dat het bewezen-verklaarde rijgedrag buitengewoon onvoorzichtig was en een ernstig gevaar in het leven riep. Daarom kan roekeloosheid niet bewezen worden verklaard. Anderzijds brengt dit verwijt wel mee dat in dit geval niet gezegd kan worden dat de onmacht waarin de verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde, verontschuldigbaar is.
Aan de verdachte kan daarnaast het verwijt worden gemaakt dat hij is gaan autorijden zonder over een rijbewijs te beschikken. Ook dit verwijt kan echter geen roekeloosheid opleveren, omdat het niet inhoudt dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn dat het bewezenverklaarde rijgedrag buitengewoon onvoorzichtig was en een ernstig gevaar in het leven riep.
De procureur-generaal heeft aan de verdachte verweten dat hij is gaan autorijden na enige glazen alcoholhoudende drank te hebben gedronken. Dit verwijt kan de verdachte niet worden gemaakt, nu aan de hand van het na het ongeval onderzochte en vastgestelde alcoholpromillage van de verdachte niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, toen hij in de auto stapte, onder invloed van alcohol verkeerde, laat staan onder zodanige invloed dat hij om die reden niet mocht autorijden.
De slotsom is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bestanddeel "roekeloosheid" zoals in 1 primair, impliciet primair, is ten laste gelegd, maar dat feit 1 primair, zonder dat strafverzwarende bestanddeel, bewezen moet worden verklaard in de schuldvorm "aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en onoplettend".
Bewezenverklaring
Het Hof acht, met inachtneming van bovengenoemde partiële vrijspraak, bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, primair en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
feit 1,primair:
dathij op 4 augustus 2013 te Curaçao, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de EEG-weg in de richting van de rotonde Robert “Betto” Adamus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door toen aldaar als bestuurder van genoemd motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte:
  • zonder dat een geldig rijbewijs voor het besturen van een motorvoertuig als waarmede over de weg wordt gereden aan hem, verdachte, is afgegeven en
  • terwijl verdachte in slaap is gevallen, en zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad
  • terwijl zich meerdere voetgangers op of langs de weg bevonden
 bij de verkeerslichten op de EEG-weg in de richting van de rotonde Betto Adamus ter hoogte van de kruising met de Kaminda dr. Pader Amado Römer
dat motorrijtuig niet tot stilstand gebracht, toen het verkeerssignaal bestemd ter regeling van het verkeer dat zich op de door hem, verdachte, bereden rijstrook bevond, op rood was geschakeld, en
 vervolgens gekomen ter hoogte van de weg leidende naar de ingang van het project “Sambil”
slingerend over meerdere rijstroken gereden door
  • naar links uit te wijken en
  • de linkerrijstrook,
  • op de uitrijstrook te rijden en
  • (weer) terug naar de rechterrijstrook terug te rijden en
 vervolgens op de EEG-weg gekomen ter hoogte van de weg leidende naar de jachthaven te Piscaderabaai
op de linkerrijstrook,
welkebestemd is voor het voor verdachte tegemoetkomend verkeer, gereden, terwijl op dat moment een voor verdachte tegenliggend motorrijtuig op die rijstrook naderde en weer terug naar de rechterrijstrook gereden en
 vervolgens gekomen ter hoogte van enkele tientallen meters voorafgaande aan rotonde Betto Adamus te Parasasa
slingerend en met een snelheid veel hoger dan de aldaar toegestane snelheid van 60 km per uur, en zonder enig
erem- of uitwijksporen op het wegdek achter te laten naar rechts gereden,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en meerdere aan de rechter kant van die weg lopende voetgangers, door welke aanrijding die voetgangers genaamd [M] en [L] en [W], werden gedood;
feit 2:
dat hij op 4 augustus 2013 te Curacao, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), daarmede heeft gereden over de weg, te weten EEG-weg in de richting van de rotonde Robert “Betto” Adamus, zonder dat een geldig rijbewijs voor het besturen van een motorvoertuig als waarmede over de weg wordt gereden aan hem, verdachte, is afgegeven .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd acht het Hof niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:284 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 102, eerste lid van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in vermoeide toestand zonder rijbewijs aan het verkeer deelgenomen, terwijl hij door rood licht is gereden en in slaap is gevallen, waarbij hij slingerend over meerdere rijstroken heeft gereden en daarbij enige tijd op de linkerrijstrook heeft gereden, waar zich een tegenligger bevond, en waarna hij met een veel hogere snelheid dan was toegestaan zonder te remmen in botsing is gekomen met drie voetgangers die zich aan de rechterkant van de weg bevonden en die daardoor om het leven zijn gekomen.
Het is aan de schuld van de verdachte te wijten dat de drie voetgangers zijn gestorven. De dood van de slachtoffers heeft ernstig en onherstelbaar leed bij hun nabestaanden veroorzaakt. Zij zullen hun leven lang met de gevolgen van dit ongeval geconfronteerd worden. Het verkeersongeval heeft bovendien niet alleen een grote impact op de directe nabestaanden gehad, maar vanwege de bijzonder dramatische afloop ook op de samenleving in Curaçao.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding, namelijk het rijden zonder geldig rijbewijs.
In het voordeel van de verdachte overweegt het Hof dat de verdachte, zoals uit zijn documentatie blijkt, niet eerder is veroordeeld. Het Hof heeft voorts acht geslagen op de “quickscan” van de psychiater van 7 augustus 2013 en het reclasseringsrapport van 10 oktober 2013.
Hoewel het niet in verhouding staat tot het gemis bij de nabestaanden, neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte de psychische last zal moeten dragen van het feit dat door zijn onvoorzichtig gedrag drie mensen het leven hebben verloren.
Het Hof zal de bewezenverklaarde verkeersovertreding (het rijden zonder rijbewijs) niet afzonderlijk bestraffen met, zoals gebruikelijk, een geldboete, omdat dit afgezet tegenover de reeds genoemde bestraffing onvoldoende strafdoelen dient.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:137, 1:224 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 8 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 29 september 2014 en doet opnieuw recht, als volgt;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
ten aanzien van feit 1 primair:
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) jaren;
ten aanzien van feit 2:
bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M. Schoemaker, G.C.C. Lewin en V.P. Maria, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 december 2014.