Uitspraak
26 mei 2014 in zaak nr. Lar 132/2013 in het geding tussen:
Procesverloop
(a) ten einde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee Partijen en zich bezig te houden met daarmede samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied;
(b) ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden; en
(c) voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen.
Ingevolge het vierde lid laten de bepalingen van dit artikel het recht van ieder der Partijen om maatregelen toe te passen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid, onverlet.
In artikel 3 van het bij het Vriendschapsverdrag behorende Protocol (hierna: het Protocol), dat een integrerend deel van het Vriendschapsverdrag uitmaakt, is bepaald: Met betrekking tot artikel II, lid 1, en de eerste zin van artikel VII, lid 1, zullen onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in een Deel van het Koninkrijk der Nederlanden buiten Europa dezelfde behandeling genieten als Nederlandse onderdanen, die niet in dat Deel zijn geboren.
Ingevolge artikel 81, aanhef en onder b, van de Staatsregeling zijn geldende wettelijke regelingen in Sint Maarten overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, voorzover zij voor Sint Maarten bekrachtigd zijn.
Ingevolge artikel 3 aanhef en onder f van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie aantonen dat zij beschikken over:
1° een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in de Sint Maarten of een schriftelijke verklaring, waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2° huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
Ingevolge het vijfde lid wordt op een daartoe strekkend verzoek aan de personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens de Minister van Justitie een verklaring verstrekt, waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Toelatingsbesluit zal de autoriteit, die tot het verlenen van vergunningen tot verblijf of tijdelijk verblijf in verband met het passagiersverkeer bevoegd is, op verzoek van belanghebbenden de volgende verklaringen afgeven:
1° (…);
2° aan personen, op wie de Landsverordening toelating en uitzetting niet van toepassing is of aan personen die van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben: een verklaring waaruit van deze of gene status blijkt.
Het vorenoverwogene betekent dat de bepalingen van nationaal recht op het gebied van de toelating en het verblijf van vreemdelingen overeenkomstig de bewoordingen van artikel 3 van het Protocol in hun context, met inachtneming van die bepaling dienen te worden toegepast. Dat betekent dat het verzoek van de vreemdeling diende te worden beoordeeld met inachtneming van de voor Nederlandse onderdanen, die niet in het deel van het Koninkrijk buiten Europa zijn geboren, geldende bepalingen van toelating tot verblijf in Sint Maarten, te weten artikel 3, aanhef en onder f, van de Ltu. Het Gerecht heeft de minister derhalve terecht niet gevolgd in het betoog dat artikel 3 van het Protocol geen verblijfsrechtelijke betekenis heeft.
Beslissing
bevestigt de aangevallen uitspraak.
de griffier,
voor deze,