ECLI:NL:OGHACMB:2014:76

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HLAR 50143/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot verblijf in Curaçao van rechtswege en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, die zijn hoofdverblijf in Trinidad en Tobago heeft, van rechtswege toelating heeft tot verblijf in Curaçao. De appellant heeft in 2009 een verzoek ingediend bij de gezaghebber om te verklaren dat hij van rechtswege toelating tot verblijf heeft. Dit verzoek werd in 2010 afgewezen, waarna de minister van Justitie het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de minister heeft hoger beroep ingesteld.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat de appellant geen belang heeft bij het beroep, aangezien hij niet van plan is om naar Curaçao te verhuizen. De appellant kan als toerist met de Nederlandse nationaliteit Curaçao binnenkomen zonder vergunning, maar voor een langer verblijf is een verplaatsing van zijn hoofdverblijf noodzakelijk. Het Hof concludeert dat het Gerecht ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de minister in de proceskosten moet worden verwezen.

De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg wordt vernietigd en het Hof verklaart het beroep van de appellant niet-ontvankelijk. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellant. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2014, waarbij de relevante wetgeving omtrent toelating en uitzetting in de Nederlandse Antillen is besproken, evenals de voorwaarden voor het verkrijgen van een verklaring van rechtswege.

Uitspraak

HLAR 50143/12
Datum uitspraak: 24 januari 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Trinidad en Tobago,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 21 augustus 2012 in zaak nr. Lar 2011/50143 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie van Curaçao (hierna: de minister) als rechtsopvolger van de gezaghebber van het eilandgebied Curaçao (hierna: de gezaghebber), namens de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen.
Procesverloop
Bij brief van 16 december 2009 heeft appellant de gezaghebber verzocht om te verklaren dat hij van rechtswege toelating tot verblijf in de Nederlandse Antillen heeft.
Bij brief van 2 juni 2010 heeft de gezaghebber dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, voor zover appellant met het verzoek heeft beoogd een verklaring te verkrijgen dat hij van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao heeft, en buiten behandeling gesteld, voor zover hij heeft beoogd een zogenoemde verklaring van rechtswege aan te vragen.
Bij uitspraak van 21 augustus 2012 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het door hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2012, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.J. Victorina en mr. S.U. Nicolaas, beiden werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt in deze landsverordening onder een beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge artikel 2 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) wordt toelating tot verblijf van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao:
a. personen, van overheidswege uitgezonden, zolang zij in overheidsdienst zijn;
b. personen, die in dienst zijn geweest van Curaçao of vóór 10 oktober 2010 in dienst waren van de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Curaçao en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige personen;
c. t/m e. (…)
f. de meerderjarige Nederlanders, niet vermeld in artikel 1, die ten genoegen van de Minister van Justitie aantonen dat zij beschikken over:
1° een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Curaçao of een schriftelijke verklaring, waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2° huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
Ingevolge het vijfde lid wordt op een daartoe strekkend verzoek aan de personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens de Minister van Justitie een verklaring verstrekt, dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao hebben.
Ingevolge artikel 5 eindigt de toelating van rechtswege:
a. door het vervallen van de reden, waarom zij is toegekend;
b. ten aanzien van degene, die op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van rechtswege is toegelaten, door een onafgebroken verblijf van langer dan drie jaar in het buitenland, tenzij de betrokkene in het buitenland verblijft voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling.
c. ten aanzien van de meerderjarige Nederlander, die op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van rechtswege is toegelaten, door het niet langer beschikken over huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien;
d. ten aanzien van de minderjarige Nederlander waarvan één van de ouders die het ouderlijk gezag uitoefent niet langer aan de voorwaarden, genoemd in onderdeel f, voldoet.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Toelatingsbesluit mogen toeristen zonder vergunning tot tijdelijk verblijf de Nederlandse Antillen binnenkomen en alhier gedurende een periode van maximaal veertien dagen verblijven.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, is de in het eerste lid bedoelde periode maximaal drie maanden voor toeristen van Nederlandse nationaliteit.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zal de autoriteit die tot het verlenen van vergunningen tot verblijf of tijdelijk verblijf in verband met het passagiersverkeer bevoegd is op verzoek van belanghebbenden de volgende verklaringen afgeven:
1e. (…);
2e. aan personen, op wie de "Landsverordening toelating en uitzetting" niet van toepassing is of aan personen die van rechtswege toelating tot verblijf in de Nederlandse Antillen hebben: een verklaring, waaruit van deze of gene status blijkt.
Ingevolge het tweede lid worden de modellen van de in het eerste lid bedoelde verklaringen door de Minister van Justitie vastgesteld.
Appellant betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de brief van 2 juni 2010 een voor bezwaar vatbare beschikking behelst, nu daarbij is geweigerd een verklaring af te geven dat hij van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao heeft.
2.1. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat in die brief een zogenoemd bestuurlijk rechtsoordeel is neergelegd, nu de minister daarin zijn oordeel over de toepasselijkheid van een publiekrechtelijk voorschrift, waarvan de toepassing tot zijn bevoegdheid hoort, heeft gegeven. Het Gerecht heeft ook met juistheid overwogen dat dat oordeel niet op het in het leven roepen van enig rechtsgevolg is gericht en de brief derhalve geen beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar inhoudt. Zoals het Gerecht voorts evenzeer met juistheid heeft overwogen, is een bestuurlijk rechtsoordeel onder omstandigheden niettemin voor bezwaar vatbaar. Anders dan het Gerecht echter heeft aangenomen, doen zodanige omstandigheden zich in dit geval voor. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de minister ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Ltu op een daartoe strekkend verzoek aan de personen, bedoeld in het eerste lid, een verklaring kan afgeven, dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Curaçao hebben. Voorts is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen krachtens de Ltu gegeven beschikkingen, waaraan een oordeel van de minister omtrent de vergunningplicht ingevolge de Ltu van betrokkenen ten grondslag ligt. Onder deze omstandigheden is het aangewezen dat de bestuursrechter ook kennis kan nemen van beroep tegen een verklaring omtrent de toelating tot verblijf in Curaçao van rechtswege, nu het oordeel van de minister ten aanzien van de vergunningplicht van betrokkenen ingevolge de Ltu bij de beslissing over het afgeven van zodanige verklaringen is betrokken.
Het betoog slaagt.
3. Ambtshalve overweegt het Hof voorts het volgende.
4. Met het verzoek van 16 december 2009 heeft appellant beoogd een verklaring te verkrijgen dat hij van rechtswege toelating heeft in Curaçao. Nu appellant evenwel – naar niet in geschil is – zijn hoofdverblijf in Trinidad en Tobago heeft en niet voornemens is dat naar Curaçao te verplaatsen, heeft hij geen belang bij het door hem ingestelde beroep. Dat appellant, zoals hij stelt, Curaçao verschillende malen per jaar bezoekt, maakt dit niet anders, nu hij ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Toelatingsbesluit als toerist met de Nederlandse nationaliteit zonder vergunning tot tijdelijk verblijf Curaçao mag binnenkomen en dan steeds gedurende maximaal drie maanden hier te lande mag verblijven en het gevoerde beleid er in voorziet dat die termijn in voorkomend geval automatisch met drie maanden wordt verlengd. Binnenkomst voor langer verblijf zou verplaatsing van het hoofdverblijf opleveren. Het Gerecht heeft het beroep ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 21 augustus 2012 in zaak nr. Lar. 2011/50143;
III.
verklaarthet bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep
niet-ontvankelijk;
IV.
veroordeeltde minister van Justitie tot vergoeding aan [appellant] van de bij hem in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 1400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de minister van Justitie aan [appellant] te worden betaald;
V.
gelasthet Land Curaçao om aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden)
teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. J.P. de Haan, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. De Haan
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,