ECLI:NL:OGHACMB:2014:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HLAR 53354/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en deugdelijkheid van motivering door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De minister had op 25 februari 2011 een bouwvergunning verleend aan de naamloze vennootschap Belvedere N.V. voor de oprichting van een hotel annex parkeergarage op het perceel Frederikstraat 82-84, Otrabanda. De naamloze vennootschap Bon Auberge N.V. heeft hiertegen beroep ingesteld, wat resulteerde in een uitspraak van 24 juli 2013 waarin het Gerecht de bouwvergunning vernietigde en de minister opdroeg een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep betoogt de minister dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwvergunning in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) en de Bouw- en woningverordening 1935. De minister stelt dat de bouwplannen voldoen aan de vereisten van de bestemmingsvoorschriften en dat de motivering van de bouwvergunning deugdelijk is. Hij verwijst naar een massastudie die is uitgevoerd door de Dienst Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, maar het Hof oordeelt dat de minister niet voldoende inzicht heeft gegeven in de te verwachten hinder die het nieuwe gebouw voor Bon Auberge kan veroorzaken.

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat de minister niet heeft aangetoond dat de bouwvergunning voldoet aan de vereisten van het EOP, met name wat betreft de bouwhoogten en de aanwezigheid van een kap. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 53354/13
Datum uitspraak: 24 januari 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke planning,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 24 juli 2013 in zaak nr. Lar 2011/53354 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Bon Auberge N.V.
en
de minister.

Procesverloop

Bij beschikking van 25 februari 2011 heeft de minister aan de naamloze vennootschap Belvedere N.V. (hierna: Belvedere) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel annex parkeergarage op het perceel, plaatselijk bekend Frederikstraat 82-84, Otrabanda (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 24 juli 2013 heeft het Gerecht het door de naamloze vennootschap Bon Auberge N.V. (hierna: Bon Auberge) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de minister opgedragen met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuwe te geven.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Bon Auberge heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Belvedere een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mrs. L.M. Virginia en F.R. Brouwer, beiden advocaat, en Bon Auberge, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, zijn verschenen. Voorts is daar Belvedere, vertegenwoordigd door mr. T.E. Matroos, advocaat, verschenen.
Overwegingen
Op het perceel rust ingevolge het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (hierna: EOP) de bestemming Binnenstad.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder c, van de bestemmingsvoorschriften mag bebouwing het aanzicht van de Binnenstad niet verstoren.
Ingevolge dat artikel, vierde lid, onder a, moet de bebouwing in geval van behoud en herstel van de bestaande bebouwing en/of bij vervangende nieuwbouw passen in de volgende beschrijving:
1. perceelsindeling:
Het bestaande of historische patroon van straten, open ruimtes en bebouwingsvlakken dient gehandhaafd te blijven. Tevens dienen het bestaande bebouwingspatroon van vrijstaande en/of aanééngebouwde panden, de richting van de voorgevels ten opzichte van de weg en de bestaande voor- en zijgevelrooilijnen gehandhaafd te blijven.
2. bouwhoogte:
De bestaande bouwhoogten, evenals de bestaande bouwhoogteverschillen met aangrenzende bouwwerken, moeten bij benadering worden gehandhaafd.
[…]
6. dakvorm en aard van de dakbedekking:
De bestaande dakvormen dienen in principe te worden gehandhaafd. Bebouwing dient voorzien te zijn van een kap. De dakschilden dienen te worden afgedekt met pannen, geschilderde dakplaten of hoogwaardige materialen.
Ingevolge dat artikel, vierde lid, onder b, moet nieuwe bebouwing op plaatsen, waar geen bebouwing stond, eveneens voldoen aan het bepaalde in het vierde lid onder a en, voor zover dit onvoldoende duidelijkheid geeft, in maat, schaal en materiaalgebruik zoveel mogelijk aansluiten op de bebouwing in de naaste omgeving.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 12, wordt onder kap verstaan: een ruimte in een gebouw, die door tenminste 1 schuin dakschild is afgedekt.
Ingevolge artikel 22 van de Bouw- en woningverordening 1935 is een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering steeds met redenen omkleed en kan zij slechts gegrond zijn op een of meer van de omstandigheden dat:
1. de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwsgedeelten niet voldoen aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening gegeven;
[…]
5. het gebouw of gebouwsgedeelte wegens de ligging of de bouwwijze de omgeving ontsiert of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn;
[…]
8. het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan.
De minister betoogt dat het Gerecht, door de verleende bouwvergunning in strijd met artikel 4, tweede en vierde lid van de bestemmingsvoorschriften van het EOP en, nu geen ruimtelijke onderbouwing is gegeven, met artikel 22, vijfde en achtste lid van de Bouw- en woningverordening 1935 te achten, heeft miskend dat het bouwplan aan het in artikel 4, vierde lid, onderdeel a, onder 2o, van de bestemmingsvoorschriften gestelde vereiste dat de bestaande bouwhoogten, evenals de bestaande bouwhoogteverschillen met aangrenzende bouwwerken, bij benadering worden gehandhaafd, voldoet. In dit verband stelt de minister dat hij naar aanleiding van de door Belvedere ingediende massastudie door de Dienst Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting onderzoek heeft laten doen naar de goot- en nokhoogtes van de verschillende gebouwen in de omgeving, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een door de minister als masterstudie aangeduide plattegrondkaart met nummer PP‑09‑1013 (hierna: de plattegrondkaart).
Voorts heeft het miskend dat het bouwplan aan het in artikel 4, vierde lid, onderdeel a, onder 6o, gestelde vereiste dat bebouwing van een kap is voorzien, voldoet. Het bouwplan voorziet in een combinatie van platte en hellende daken. Nu het aan de in het EOP voor de hoogte van het te bouwen gebouw gestelde eisen en aan het vereiste dat het is voorzien van een kap voldoet, zal het gebouw de omgeving niet ontsieren.
Ten slotte heeft het Gerecht miskend dat de korte afstand tussen het te bouwen gebouw en het hotel van Bon Auberge wordt veroorzaakt, door de omstandigheid dat laatstvermeld hotel op de perceelsgrens is gebouwd. Mogelijke hinder, als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bouw- en woningverordening 1935, als gevolg van de korte afstand van zestig cm tussen het hotel van Bon Auberge en het te bouwen gebouw wordt daarom niet door het te bouwen gebouw veroorzaakt, aldus de minister.
2.1.
Op de plattegrondkaart zijn de goot- en nokhoogten van gebouwen in de directe omgeving van het te bouwen hotel vermeld. Die kaart bevat echter geen weergave van de verschillende goot- en nokhoogten van het te bouwen gebouw, noch gegevens van de goot- en nokhoogten van de voorheen op het perceel staande gebouwen. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat uit die kaart daarom niet is op te maken dat de bestaande bouwhoogten en bestaande bouwhoogteverschillen met aangrenzende bouwwerken bij benadering worden gehandhaafd en de goot- en nokhoogten van het op te richten gebouw aansluiten op die van de omliggende gebouwen en de beschikking, nu de minister dat ook niet anderszins heeft toegelicht, in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert.
Volgens de door de minister overlegde tekening van de daken is voor het deel van het op te richten gebouw dat uit twee en drie bouwlagen bestaat gedeeltelijk voorzien in een kap en voor het overige in een plat dak. Voor het deel van het gebouw dat uit vier bouwlagen bestaat is voorzien in een plat dak. Een plat dak is geen kap als bedoeld in artikel 1, onder 12, van de bestemmingsvoorschriften van het EOP. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat, wat de gebouwsgedeelten betreft die zijn voorzien met een plat dak, niet aan het in het EOP gestelde vereiste dat een gebouw van een kap is voorzien, is voldaan.
De kortste afstand tussen het te bouwen gebouw en het hotel van Bon Auberge bedraagt ongeveer zestig cm. Gelet hierop, valt niet uit te sluiten dat het te bouwen gebouw voor Bon Auberge hinder zal veroorzaken. De minister heeft in de beschikking van 25 februari 2011 zijn oordeel dat geen hinder zal optreden, niet gemotiveerd, noch uiteengezet waarom hij mogelijke hinder aanvaardbaar acht. Dat, zoals de minister in hoger beroep heeft gesteld, de korte afstand tussen het te bouwen gebouw en Bon Auberge wordt veroorzaakt, doordat het hotel van Bon Auberge op de perceelsgrens is gebouwd, is geen toereikende motivering. De minister heeft geen inzicht geboden in de te verwachten mate van hinder, noch in de mate waarin en de reden waarom hij die aanvaardbaar acht. De conclusie is dat de betogen falen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,