ECLI:NL:OGHACMB:2014:72

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HLAR 56232/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van toegang tot de universiteit na ongefundeerde beschuldigingen door appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die de toegang tot de Universiteit van de Nederlandse Antillen is ontzegd. De ontzegging volgde op het versturen van ongefundeerde beschuldigingen over een docent naar de rector, de Raad van Toezicht, de Minister en 22 studenten. De appellant weigerde om in gesprek te gaan met de rector over deze beschuldigingen, wat leidde tot de conclusie dat zijn gedrag onrust op de universiteit veroorzaakte en de orde verstoorde. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, dat de ontzegging van toegang terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Raad van Toezicht de bevoegdheid had om de toegang te ontzeggen en dat de appellant niet had aangetoond dat de samenstelling van de Raad van Toezicht niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De appellant had ook geen feitelijke grondslag voor zijn betoog dat de rector de ontzegging voor andere doeleinden had gebruikt dan waarvoor deze was verleend. Het Hof concludeerde dat de Raad van Toezicht de maatregel in redelijkheid had kunnen opleggen, en dat de appellant niet in zijn rechten was benadeeld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

HLAR 56232/13
Datum uitspraak: 24 januari 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 28 maart 2013 in zaak nr. Lar 2012/56232 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Toezicht van de Universiteit van de Nederlandse Antillen.
Procesverloop
Bij beschikking van 7 maart 2012 heeft de waarnemend rector magnificus van de Universiteit van de Nederlandse Antillen (hierna: de rector) appellant per direct de toegang tot de universiteit ontzegd tot het begin van het tweede semester van het academisch jaar 2012-2013.
Bij beschikking van 26 april 2012 heeft de Raad van Toezicht van de Universiteit van de Nederlandse Antillen (hierna: de Raad van Toezicht) het door appellant daartegen bij hem ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking in zoverre herroepen, dat appellant de toegang voor de verdere duur van het academisch jaar 2011-2012 wordt ontzegd, doch hem wel de gelegenheid wordt geboden tentamens af te leggen en vervangende opdrachten uit te voeren.
Bij uitspraak van 28 maart 2013 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 8 mei 2013, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De Raad van Toezicht heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar appellant in persoon en de Raad van Toezicht, vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (hierna: de LUNA) bestaat de raad van toezicht uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, die allen een universitaire of daaraan gelijkwaardige opleiding met succes hebben afgerond en van wie ten minste één lid een juridische opleiding en één lid een financiële of economische opleiding heeft genoten.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, is de rector magnificus belast met de handhaving van de orde in de Universiteit.
Ingevolge het tweede lid waarschuwt hij de betrokkene, indien daartoe aanleiding bestaat.
Ingevolge het derde lid kan hij, indien met een waarschuwing niet kan worden volstaan, besluiten tot ontzegging van de toegang tot de Universiteit voor ten hoogste vijf jaren. Onder deze ontzegging is begrepen, zo daarbij niet anders is bepaald, de ontzegging van de toegang tot de colleges, de wetenschappelijke inrichtingen en verzamelingen, practische oefeningen en examens.
Ingevolge het vierde lid kan de betrokkene van een ontzegging, als bedoeld in het vorige lid, binnen tien dagen na ontvangst daarvan een schriftelijk en gemotiveerd beroep instellen bij de Raad van Toezicht. Dit beroep schort de tenuitvoerlegging niet op.
De Raad van Toezicht stelt een reglement vast, waarin de procedure wordt geregeld die gevolgd wordt bij de behandeling van het beroep. De klager zal gelegenheid hebben zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De uitspraak in beroep kan in de plaats van de vernietigde beslissing treden.
Aan de beschikking van 26 april 2012 heeft de Raad van Toezicht ten grondslag gelegd dat de rector terecht heeft geoordeeld dat appellant de orde en de rust in de universiteit heeft verstoord. Hij heeft aan de rector, de Raad van Toezicht, de minister van Onderwijs en 22 studenten
e-mailberichten verstuurd, inhoudende de ongefundeerde en onjuiste beschuldigingen aan het adres van een docent dat zij psychopaat is, in Suriname voor een misdrijf is veroordeeld en geen juridische opleiding heeft afgerond. Vervolgens heeft hij geweigerd daarover met de rector in gesprek te gaan, zodat een patstelling is ontstaan die de kwaliteit van het onderwijs zou kunnen beïnvloeden, aldus de Raad van Toezicht.
Appellant betoogt allereerst dat het Gerecht heeft miskend dat de samenstelling van de Raad van Toezicht niet aan de in artikel 9a, eerste lid, van de LUNA gestelde vereisten voldoet, nu niet alle leden ervan een universitaire of daaraan gelijkwaardige opleiding met succes hebben afgerond.
3.1. Het Gerecht heeft, omdat hij het betoog niet nader heeft toegelicht, in het in beroep aangevoerde geen grond gezien om aan te nemen dat de leden van de Raad van Toezicht niet aan de in artikel 9a, eerste lid, van de LUNA gestelde vereisten voldoen. Het Gerecht heeft dat terecht gedaan. Het betoog faalt reeds om die reden.
4. Appellant betoogt verder dat het Gerecht heeft miskend dat de Raad van Toezicht ten onrechte heeft aangenomen dat zijn handelwijze onrust op de universiteit heeft veroorzaakt en dientengevolge tot verstoring van de orde heeft geleid. De aan het adres van de desbetreffende docent geuite beschuldigingen berusten op waarheid. Voorts is hij weliswaar niet ingegaan op een verzoek van de rector om een gesprek, maar heeft hij wel te kennen gegeven dat hij bereid is schriftelijk te reageren. Ten slotte heeft zijn actie de universiteit geen schade berokkend, aldus appellant.
4.1. Ook dat betoog faalt. Het Gerecht heeft met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de Raad van Toezicht ten onrechte van de rector heeft aangenomen dat appellant de orde in de universiteit heeft verstoord. Daartoe heeft het terecht in aanmerking genomen dat de beschuldigingen aan het adres van de docent verstrekkend zijn en appellant, alvorens de e-mailberichten te verspreiden, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij de decaan een klacht over die docent in te dienen en vervolgens heeft geweigerd over de door hem geuite beschuldigingen met de rector te spreken.
5. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de Raad van Toezicht hem ten onrechte niet heeft gevolgd in zijn betoog dat de rector de bevoegdheid tot het ontzeggen van de toegang tot de universiteit voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor die hem is verleend.
5.1. Ook dat betoog faalt. De Raad van Toezicht heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden om aan te nemen dat de beschikking van 7 maart 2012 niet, zoals gesteld, is gegeven ter handhaving van de orde in de universiteit, als hiervoor onder 4.1 overwogen.
6. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht zijn beroepsgrond dat de beschikking van 26 april 2012 in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onder meer het zorgvuldigheids-, het motiverings-, het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel, ten onrechte niet heeft beoordeeld.
6.1. Voor zover het betoog ertoe strekt dat het Gerecht ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de beschikking van 26 april 2012 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Gerecht heeft overwogen dat de Raad van Toezicht de maatregel in redelijkheid heeft kunnen opleggen, zoals hij heeft gedaan, nu de rector appellant, voorafgaand aan de maatregel, heeft gewaarschuwd en hem in de gelegenheid heeft gesteld zijn handelen mondeling toe te lichten. Verder heeft het overwogen dat de Raad van Toezicht bij de beschikking van 26 april 2012 terecht heeft aangenomen dat de rector aannemelijk heeft gemaakt dat de handelwijze van appellant onrust op de universiteit heeft veroorzaakt en dientengevolge heeft geleid tot verstoring van de orde.
Het in beroep gevoerde betoog dat de beschikking van 26 april 2012 in strijd met wettelijke bepalingen is gegeven, heeft het Gerecht, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, terecht evenmin grond gegeven voor het oordeel dat deze beschikking in strijd met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel is gegeven. Het betoog faalt derhalve ook voor het overige.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Reeds om deze reden dient het verzoek om vergoeding van de gestelde door de beschikking van 26 april 2012 veroorzaakte schade te worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
9.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak;
II.
wijst het verzoek om schadevergoeding
af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,