In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van de verzoeker, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van moord. De verzoeker had een verzoekschrift ingediend ter vergoeding van materiële en immateriële schade als gevolg van zijn detentie, die uiteindelijk resulteerde in een vrijspraak na herziening. De verzoeker had een schadevergoeding van primair EUR 850.970,25 en subsidiair US$ 1.163.480,84 gevorderd, en daarnaast verzocht om vrijwaring van inkomstenbelasting en publiciteit omtrent zijn vrijspraak.
Het Hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De verzoeker was van 29 augustus 2005 tot 16 oktober 2009 gedetineerd en stond daarna onder elektronisch toezicht tot 16 april 2010. Het Hof oordeelde dat de verzoeker recht had op schadevergoeding op basis van artikel 475 van het Wetboek van Strafvordering BES, omdat na de vernietiging van het vonnis geen straf of maatregel was opgelegd. Het Hof overwoog dat de bijzondere aard van het verzoek, gezien de lange detentie en de vrijspraak, aanleiding gaf om af te wijken van de gebruikelijke tarieven voor schadevergoeding.
Na beoordeling van de omstandigheden, waaronder de psychische schade die de verzoeker mogelijk heeft opgelopen, heeft het Hof besloten om een schadevergoeding toe te kennen van in totaal US$ 677.430,=, bestaande uit bedragen voor de dagen in politiecel, gewone detentie en elektronisch toezicht. De overige verzoeken van de verzoeker werden afgewezen, omdat deze buiten de bevoegdheid van het Hof vielen. De beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.