ECLI:NL:OGHACMB:2014:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
KG 1829/2012 ghis 65844 H-423/2013 en H-423A/2013
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Detentieomstandigheden in het Korrektie Instituut Aruba

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, stonden de detentieomstandigheden in het Korrektie Instituut Aruba (KIA) centraal. De zaak betreft een kort geding dat op 16 september 2014 werd behandeld, waarbij het Hof zich boog over de klachten van gedetineerden over hun behandeling en de omstandigheden waaronder zij werden vastgehouden. De gedetineerden, oorspronkelijk eisers, stelden dat de omstandigheden in het KIA onacceptabel waren en vroegen om verbeteringen, waaronder betere medische zorg, hygiënische voedselvoorziening, en adequate recreatiemogelijkheden. Het Hof heeft de procedure gevolgd en op 20 mei 2014 een tussenvonnis gewezen, waarna een comparitie ter plaatse heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. Tijdens deze comparitie zijn de detentieomstandigheden ter plaatse bekeken en zijn gesprekken gevoerd met zowel gedetineerden als vertegenwoordigers van het KIA. Het Hof heeft vastgesteld dat de strafafdelingen E en F door brand zijn verwoest en dat de gedetineerden in andere afdelingen verbleven. Het Hof oordeelde dat de gedetineerden geen belang meer hadden bij hun klachten over de verwoeste afdelingen, maar dat er nog wel belang bestond voor de klachten die betrekking hadden op de huidige detentieomstandigheden. Het Hof heeft de vorderingen van de gedetineerden gedeeltelijk toegewezen, met name met betrekking tot het gebruik van de bibliotheek en de herstelpunten die door de brandweer waren geconstateerd. Het vonnis van het GEA werd voor het overige vernietigd, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het Hof benadrukte dat de gedetineerden recht hebben op humane detentieomstandigheden, maar dat niet alle gevorderde verbeteringen konden worden toegewezen.

Uitspraak

Registratienummers: KG 1829/2012 ghis 65844 H-423/2013 en H-423A/2013
Uitspraak: 16 september 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak met registratienummer H-423/2013 van:
de openbare rechtspersoon
het land ARUBA,
zetelend in Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. A.M.C.C. Verblackt en M.G.A. Baiz,
tegen
1. geintimeerde sub 1],
2. [ sub 2],
3. [ sub 3],
4. [ sub 4],
5. [ sub 5],
6. [ sub 6],
7. [ sub 7],
8. [ sub 8],
9. [ sub 9],
10. [ sub 10],
11. [ sub 11],
12. [ sub 12],
allen wonend in Aruba en al dan niet verblijvend in het Korrektie Instituut Aruba (hierna: KIA),
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geintimeerden],
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. R. Marchena en J.M.R.F. Scheper,
en in kort geding in de zaak met registratienummer H-423A/2013 van:
1. geintimeerde sub 1],
2. [ sub 2],
3. [ sub 3],
4. [ sub 4],
5. [ sub 5],
6. [ sub 6],
7. [ sub 7],
8. [ sub 8],
9. [ sub 9],
10. [ sub 10],
11. [ sub 11],
12. [ sub 12],1,
allen wonend in Aruba en al dan niet verblijvend in het Korrektie Instituut Aruba (hierna: KIA),
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geintimeerden],
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. R. Marchena en J.M.R.F. Scheper,
tegen
de openbare rechtspersoon
het land ARUBA,
zetelend in Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.M.C.C. Verblackt en M.G.A. Baiz.

1.Het verdere verloop van de procedure

in beide zaken
1.1
Voor het verloop van de procedure tot 20 mei 2014 wordt verwezen naar het tussenvonnis van het Hof van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie ter plaatse van het KIA heeft plaatsgehad op 18 juni 2014. Daarbij waren de leden
mr. Van der Bunt en mr. Van Kooten en een griffier van het Hof tegenwoordig. Aan de kant van het Land is verschenen mw. [A], maatschappelijk werker bij het KIA, bijgestaan door mr. Verblackt. Aan de zijde van [geintimeerden] waren alleen nog [sub 2], [sub 4], [sub 8] en [sub 9] gedetineerd, terwijl de overige appellanten/oorspronkelijk eisers reeds uit KIA waren ontslagen. [geintimeerden] werden bijgestaan door mrs. Scheper en P. van der Biezen. Nadat eerst in een vergaderruimte is gesproken met mw. [A] en de gemachtigden van partijen, waarbij de gemachtigden de standpunten van partijen nader hebben toegelicht, zijn de (afgebrande) afdelingen E en F van het KIA bekeken en is daarna gesproken met de voornoemde gedetineerden – behalve [sub 4], die verklaarde het Hof niet te woord te willen te staan – en zijn hun detentieomstandigheden bekeken.
in de zaak met registratienummer H-423/2013
1.2
Zoals verzocht bij het tussenvonnis hebben [geintimeerden] de door hen oorspronkelijk op 27 februari 2013 ingediende memorie van antwoord (die zich ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis niet in het Hofdossier bevond) in kopie overgelegd. Bij die memorie van antwoord hebben [geintimeerden] de grieven van het Land bestreden.
in beide zaken
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Eiswijziging

2.1 [
geintimeerden] hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd, in die zin dat de vordering komt te luiden zoals hieronder zal worden weergegeven. Hierbij zijn, naar het Hof begrijpt, in de memorie van grieven van [geintimeerden] de nieuwe gedeelten van de eis ten opzichte van de eis vermeld in het inleidend verzoekschrift, cursief weergegeven. Op die wijze wordt de gewijzigde eis alhier ook weergegeven:
“Weshalve het U E.A. moge behagen, met de oproeping van gedaagde in kort geding, niettegenstaande verzet of hoger beroep, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
  • gedaagde onmiddellijk, althans per een door U in goede justitie te bepalen datum, te bevelen om zolang de huidige detentieomstandigheden voortduren, aan eisers een verlof langer dan de gebruikelijk 36 uren (die feitelijk 34 zijn!) danwel een strafonderbreking te verlenen,
  • gedaagde te bevelen om te bewerkstelligen dat de cellen waarin eisers zijn gehuisvest met onmiddellijke gang, althans binnen een door U in goede justitie te bepalen termijn, vrij van regenwater, stof en insecten zijn en blijven en dat er 's avonds geen lichtstralen van spotlights meer in de ogen van eisers komen,
  • gedaagde te bevelen om de medische zorg die aan eisers wordt verleend met onmiddellijke[naar het Hof begrijpt: ingang te]
    verbeteren zodat deze voldoet aan de in de 'Standard Minimum Rules' gestelde normen,
  • gedaagde te bevelen om zorg te dragen dat het eten en drinken die aan eisers toegediend worden door het daarvoor aangewezen personeel van het KIA wordt toegediend en niet door medegedetineerden, en dat de toediening daarvan op de juiste tijden en op hygiënische wijze, met dien verstande dat het eten in 'sealed packages' en warme maaltijden warm toegediend dienen te worden, te laten verrichten,
  • gedaagde te bevelen om te bewerkstelligen dat eisers in de cellen waarin zij zijn gehuisvest met onmiddellijke gang [het Hof begrijpt: ingang], althans binnen een door U in goede justitie te bepalen termijn, in voldoende afzondering naar het toilet en douche kunnen,
  • gedaagde te bevelen om bewerkstelligen dat de cellen waarin eisers zijn gehuisvest en de celgangen met onmiddellijke gang [het Hof begrijpt: ingang], althans binnen een door U in goede justitie te bepalen termijn, voorzien worden van adequate en goed functionerende sprinklers, brandslangen,
  • gedaagde te bevelen om te bewerkstelligen dat eisers met onmiddellijke gang [het Hof begrijpt: ingang], althans binnen een door U in goede justitie te bepalen termijn een zinvolle bezigheid
  • gedaagde te bevelen om binnen een door U in goede justitie te bepalen termijn, te bewerkstelligen dat meer recreatieruimten worden gebouwd waarin de veiligheid van eisers kan worden gegarandeerd;
  • gedaagde te bevelen om te bewerkstelligen dat eisers met onmiddellijke gang [het Hof begrijpt: ingang] op adequate en regelmatige wijze begeleid worden en een resocialisatie c.q. rehabilitatieprogramma kunnen volgen,
  • gedaagde onmiddellijk, althans per een door U in goede justitie te bepalen datum, te verbieden om eisers nog langer met meer dan twee personen in een cel van in de regel 3,31 m2 bij 2,83 m2 te huisvesten, althans onder de huidige detentieomstandigheden,
  • bepalen dat gedaagde voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde ten aanzien van een eiser niet aan Uw in deze te wijzen vonnis voldoet, ten behoeve van die eiser een dwangsom van Afl. 5.000,- zal verbeuren, met dien verstande dat gedaagde te dezen per eiser niet meer dan Afl. 250.000,- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren,
  • met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van eisers.”
2.2
Nu het Land geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging en daarop is ingegaan bij zijn memorie van antwoord, en het Hof ook ambtshalve niet van oordeel is dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal de eiswijziging worden toegestaan en zal het Hof recht doen op de gewijzigde eis.

3.De verdere beoordeling

3.1
Het GEA heeft in het bestreden vonnis in de overwegingen 2.1 tot en met 2.5 feiten vastgesteld. Daartegen is niet gegriefd en ook het Hof komt deze feitenvaststelling juist voor, met dien verstande dat met betrekking tot de feiten opgesomd onder overwegingen 2.1 en 2.2 ten tijde van de comparitie ter plaatse is gebleken dat:
a. a) de strafafdelingen E en F door brand zijn verwoest en dus niet meer worden gebruikt;
b) alleen [sub 2], [sub 4], [sub 8] en [sub 9] nog in het KIA zijn gedetineerd, terwijl de overige appellanten uit het KIA zijn ontslagen;
c) [sub 4] in het huis van bewaring verblijft, [sub 8] in de nieuwe vrouwenafdeling verblijft en [sub 9] in de nieuwe strafafdeling, zijnde de voormalige vrouwenafdeling, verblijft.
Het Hof zal met deze aantekeningen van de door het GEA vastgestelde feiten uitgaan.
3.2
Het Land heeft tijdens de comparitie ter plaatse betoogd dat [geintimeerden] geen belang meer hebben bij hun klachten en dat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard dan wel hun vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat [geintimeerden] zich niet meer in detentie in het KIA bevinden dan wel zijn overgeplaatst van de strafafdelingen E en F waarop hun klachten betrekking hebben.
[geintimeerden] hebben dit betoog gemotiveerd bestreden, onder meer met de stellingen dat een deel van de klachten ook betrekking hebben op andere afdelingen en dat de vraag of zij al dan niet gedetineerd zijn geen rol speelt, bijvoorbeeld in verband met mogelijk toekomstige vorderingen tot schadevergoeding wegens ondergane detentie onder slechte omstandigheden.
3.3
Het Hof is van oordeel dat het in de onderhavige kort geding-procedure gaat om de huidige detentieomstandigheden en dat het belang wordt bepaald door het in deze procedure gevorderde. Dit brengt mee dat de niet meer in het KIA gedetineerde appellanten/ oorspronkelijk eisers thans geen belang meer hebben bij hun vorderingen en verder dat voor zover de vorderingen betrekking hebben op de strafafdelingen E en F daarbij thans ook geen belang meer bestaat. Ten aanzien van de nog wel gedetineerde appellanten/oorspronkelijk eisers bestaat dus nog wel belang voor zover de vorderingen geen betrekking hebben op de strafafdelingen E en F.
3.4
Het Hof verenigt zich met het onder rov. 4.3 van het bestreden vonnis weergegeven beslissingskader. Het Hof begrijpt de overwegingen van het GEA aldus dat de
Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners(hierna: SMR), hoewel geen deel uitmakend van het positieve recht, richtinggevend kunnen worden geacht bij de uitleg van regels en de invulling van (vage) normen die wel in de geldende regelgeving zijn opgenomen, en dat is juist. Aldus is er van de in de toelichting op de eerste grief van het Land gesuggereerde tegenstrijdigheid geen sprake. Omdat bedoelde grief uitgaat van een onjuiste lezing van de overwegingen van het GEA, faalt deze bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.5
Het Hof zal hieronder ingaan op de verschillende klachten van [geintimeerden] en hetgeen het GEA daarop heeft beslist, en op de daarop betrekking hebbende grieven.
3.6
Voor wat betreft de klacht over inregenen oordeelt het Hof als volgt.
Voor zover deze klachten betrekking hebben op de strafafdelingen E en F bestaat daarbij geen belang meer nu die afdelingen geheel zijn verwoest en niet meer worden gebruikt. Dit brengt mee dat het daarop betrekking hebbende onderdeel van het dictum, vervat in rov. 5.2 van het bestreden vonnis, niet in stand kan blijven, en dat het Land bij zijn tweede grief geen belang meer heeft.
Voor zover deze klachten betrekking hebben op de Extra Beveiligde Afdeling (hierna: EBA) en de voormalige vrouwenafdeling, de huidige strafafdeling, verenigt het Hof zich met rov. 4.5.2. van het betreden vonnis en maakt deze tot de zijne. Tijdens de comparitie ter plaatse van het Hof heeft het Hof de situatie waargenomen en geconstateerd dat die aansluit bij de overwegingen van het GEA dat gezien de ventilatie via een koepel in het dak het voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat regenwater tot in de cellen kan doordringen. Verder heeft [sub 2], gedetineerd in de EBA, desgevraagd expliciet te kennen gegeven geen klachten omtrent inregenen te hebben. Voor de huidige strafafdeling, de voormalige vrouwenafdeling, geldt hetzelfde, mede nu ook [sub 9] geen klachten daaromtrent heeft geuit. In de huidige vrouwenafdeling, waarin thans [sub 8] is gedetineerd, speelt naar de waarneming van het Hof inregenen geen rol. In overeenstemming daarmee zijn ter gelegenheid van de comparitie ter plaatste van het Hof ook geen klachten daaromtrent geuit. De tweede grief van [geintimeerden] faalt derhalve.
3.7
Voor wat betreft de klacht over het niet in voldoende afzondering naar het toilet kunnen gaan, geldt dat, nu deze klacht betrekking heeft op de strafafdelingen E en F, daarbij geen belang meer bestaat. Dit brengt mee dat het daarop betrekking hebbende onderdeel van het dictum, vervat in rov. 5.3 van het bestreden vonnis, niet in stand kan blijven, en dat het Land bij zijn derde grief geen belang meer heeft.
Hetzelfde geldt voor de klachten met betrekking tot recreatieruimtes voor zover deze klachten betrekking hebben op de recreatieruimtes behorend bij de strafafdelingen E en F. Dit betekent dat ook dictumonderdeel 5.8 van het bestreden vonnis vernietigd moet worden, en dat de zesde grief van het Land faalt bij gebrek aan belang.
Ook de klacht met betrekking tot de huisvesting op een cel van 3,31 x 2,83 meter heeft, mede naar de waarneming van het Hof tijdens de comparitie ter plaatse, betrekking op de strafafdelingen E en F, waardoor daarbij geen belang meer bestaat. De negende grief van [geintimeerden], waarin wordt geklaagd over de afwijzing van het desbetreffende gedeelte van de vordering, faalt bij gebrek aan belang.
3.8
Voor wat betreft de bevelen om de aldaar genoemde gedetineerden in de gelegenheid te stellen om gedurende minimaal vier uren per dag arbeid te verrichten en/of een studie te volgen, zoals bevolen in de dictumonderdelen 5.4 en 5.5 van het bestreden vonnis, overweegt het Hof het volgende. Het Hof stelt voorop dat het uitgangspunt is, hetgeen zowel in de huisregels als de SMR is vervat, dat er in arbeidsmogelijkheden en studiemogelijkheden dient te worden voorzien. Ingevolge de huisregels (onder 3.2 Arbeid) is echter ten aanzien van het verrichten van arbeid het voorbehoud gemaakt dat er meer vraag dan aanbod is en dat dus met wachtlijsten gewerkt moet worden. Ten aanzien van het volgen van een studie is in de huisregels (onder 3.3 Onderwijs en Vorming) sprake van een recht op deelname aan het
beschikbare[onderstreping Hof] onderwijs en andere educatieve activiteiten. De in de artikelen 71 en 77 SMR omschreven normen zijn zodanig ruim en open dat daarop bezwaarlijk een afdwingbaar recht op een concreet aantal uren arbeid en studie per dag kan worden gebaseerd.
Het Land heeft in de toelichting op zijn vierde grief onder meer aangevoerd dat, hoewel het Land het belang van arbeid en studie onderkent, de door het GEA gegeven bevelen praktisch onuitvoerbaar zijn omdat ze de capaciteiten van het KIA en zijn beschikbare menskracht overspannen, en verder dat de bevelen te algemeen zijn nu sommige gedetineerden, bijvoorbeeld om veiligheids- en andere praktische redenen, niet op zo’n algemene wijze in aanmerking kunnen komen voor arbeid en/of studie. Dit betoog is onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Verder heeft het Hof bij de comparitie ter plaatse vernomen dat de gedetineerden om wie het thans nog gaat, [sub8] en [sub 9], hoewel niet dagelijks en langdurig, arbeid verrichten. Zo antwoordde [sub 8] op de vraag van het Hof naar aanleiding van haar vermelding op een werklijst, dat zij inderdaad werkt maar dat het niet dagelijks en maar voor een uur per keer is. En zo moest [sub 9] van zijn werk gehaald worden om het Hof te woord te staan, en zei dat hij weliswaar werkt maar dat het naar zijn mening te weinig is.
Het voorgaande in aanmerking genomen komt het Hof tot het oordeel dat de vierde grief van het Land slaagt en het bestreden vonnis voor wat betreft de dictumonderdelen 5.4 en 5.5 niet in stand kan blijven, temeer nu de gegeven bevelen het karakter van een voorlopige voorziening te buiten gaan. Ook voor een bevel in afgezwakte vorm (bijvoorbeeld minder uren) acht het Hof geen plaats, nu dit de mogelijkheden van het KIA tot een zo efficiënt mogelijke allocatie van de beschikbare middelen en de mogelijkheden deze toe te snijden op de behoeften en capaciteiten van de verschillende gedetineerden, te zeer zou beknotten.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de zesde grief van [geintimeerden] faalt.
3.9
Voor wat betreft de fitnessruimte en de begeleide sporttraining, zoals bevolen in de dictumonderdelen 5.6 en 5.7 van het bestreden vonnis, overweegt het Hof als volgt. Ingevolge de huisregels bevindt zich bij iedere afdeling “in principe een eenvoudige fitnessruimte”. Ingevolge het eerste lid van artikel 21 SMR dient er gelegenheid te zijn voor “suitable exercise”. Naar het oordeel van het Hof is dit onvoldoende om een recht op een voldoende uitgeruste fitnessruimte (met de benodigde apparatuur) uit af te leiden. Hier komt bij dat het Land gemotiveerd heeft aangevoerd dat voor sommige gedetineerden de beschikking over fitnessapparatuur een veiligheidsrisico oplevert, en de veroordeling van het GEA in die zin te algemeen is. Dit betoog is onvoldoende betwist. Verder vindt dit bevestiging in de waarneming van het Hof bij de comparitie ter plaatse, waar op de afgebrande strafafdelingen E en F te zien was dat onderdelen van fitnessapparaten in de cellen lagen die naar de mededeling van het KIA als wapen dan wel breekijzer zijn gebruikt, althans in ieder geval zijn gedemonteerd en naar de cellen zijn meegenomen. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat de ter beschikking staande velden, ruimtes en materialen, onvoldoende mogelijkheden bieden voor “suitable exercise”.
Over begeleide sporttraining zeggen de huisregels (onder 3.4 Recreatie en Sport) dat “afhankelijk van de beschikbaarheid van een sportinstructeur (…) wekelijks aandacht aan lichamelijke oefeningen en sport” wordt besteed. Volgens het tweede lid van artikel 21 SMR is het ontvangen van “physical en recreational training” voorbehouden aan “young prisoners, and others of suitable age and physique”, met de toevoeging dat voor dat doel “space, installations and equipment” ter beschikking gesteld moet worden. Er bestaat naar het oordeel van het Hof aldus geen afdwingbaar recht op sportbegeleiding. Immers is dit in de huisregels afhankelijk gesteld van de beschikbaarheid van een sportinstructeur.
Een en ander heeft tot gevolg dat de vijfde grief van het Land slaagt en de dictumonderdelen 5.6 en 5.7 van het bestreden vonnis niet in stand kunnen blijven.
3.1
Het Hof verenigt zich met het onder rov. 4.23 van het bestreden vonnis overwogene ten aanzien van de bibliotheek, en voegt daaraan toe dat de huisregels (onder 3.5 Bibliotheek) met zoveel woorden een “recht om minimaal een keer in de twee weken gebruik te maken van de bibliotheekvoorziening” behelzen. Het in de toelichting op de zevende grief van het Land aangevoerde betoog dat de bibliotheek weleens dicht moet wegens ziekte van de bibliothecaresse en dat het gegeven bevel het Land dwingt om een tweede bibliothecaresse in dienst te nemen, gaat niet op. Het moet mogelijk worden geacht om ingeval van ziekte in waarneming te voorzien zonder een tweede bibliothecaresse aan te nemen. Het bevel in dictumonderdelen 5.9 is dus terecht gegeven en de zevende grief van het Land faalt.
3.11
Hieronder zal het Hof ingaan op de vermeerderde eis van [geintimeerden] en de daarmee samenhangende en overige grieven van [geintimeerden]
3.12
De eerste grief van [geintimeerden] is gericht tegen rov. 4.2 van het bestreden vonnis waarin het GEA onder meer overweegt dat de klachten over de medische zorg geen bespreking behoeven omdat die, naar het Hof begrijpt, geen betrekking hebben op enig onderdeel van het gevorderde. In hoger beroep wordt na eiswijziging wel gevorderd “om de medische zorg die aan eisers wordt verleend met onmiddellijke ingang te verbeteren zodat deze voldoet aan de in de 'Standard Minimum Rules' gestelde normen” (derde alinea). De in eerste aanleg aangevoerde klachten over de medische zorg zijn algemeen en ruim geformuleerd. Het Land heeft gemotiveerd betwist dat de medische zorg beneden peil is, stellende dat er drie dagen per week een arts in het KIA aanwezig is en dagelijks een verpleegkundige, en in noodgevallen een arts gebeld kan worden die direct kan komen. Mede nu in de huisregels (onder 4.2 Medische verzorging) is vermeld dat er een arts aan het KIA is verbonden die drie dagen per week spreekuur houdt en dat de overige dagen de verzorging wordt geregeld door verpleegkundigen, en de SMR geen geldend recht zijn, komt de algemeen en vaag geformuleerde vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
De eerste grief van [geintimeerden] is ook gericht tegen de overweging van het GEA (eveneens rov. 4.2 van het bestreden vonnis) inhoudend dat de klachten over de warme maaltijden geen bespreking behoeven omdat die, naar het Hof begrijpt, geen betrekking hebben op enig onderdeel van het gevorderde. In hoger beroep is na eiswijziging daarop wel een petitumonderdeel gericht (vierde alinea). De in eerste aanleg aangevoerde klachten betreffen het niet meer warm zijn van de maaltijden omdat het uitdelen te lang duurt en dat de foamdozen door het opstapelen (kunnen) beschadigen, hetgeen onhygiënische situaties zou opleveren. Het Land heeft in eerste aanleg de stellingen van [geintimeerden] gemotiveerd betwist, en in reactie op de eiswijziging gesteld dat een nieuwe cateraar is aangesteld over wie nog geen klachten zijn binnengekomen, dat de maaltijden op vaste tijden worden uitgedeeld en zijn verpakt in warmhoudverpakkingen, en dat het in het kader van de voorziening in arbeid juist wenselijk is dat gedetineerden helpen bij het uitdelen van de maaltijden. Nu niet is onderbouwd waarom de maaltijden niet door medegedetineerden gedistribueerd zouden mogen worden, komt in ieder geval dat deel van de betreffende eis niet voor toewijzing in aanmerking. In de omstandigheid dat voorts ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse van het Hof [sub 9] heeft verklaard dat het eten sinds enige tijd in afgedekte bakken komt, en ook overigens onvoldoende (nader) is onderbouwd wat er precies mis is, zal het meergevorderde op dit punt afgewezen worden.
De eerste grief van [geintimeerden] faalt daarom.
3.13
Het Hof verenigt zich met de overwegingen van het GEA naar aanleiding van de klachten over de brandveiligheid (rov. 4.12 tot en met 4.15) en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is (niets) nieuws aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt, met dien verstande dat aan de oorspronkelijke vordering thans bij eiswijziging in hoger beroep een eisonderdeel is toegevoegd met betrekking tot het uitvoeren van de herstelpunten die de brandweer heeft vermeld in de brief aan het KIA naar aanleiding van de inspectie op 16 maart 2011. Dit gedeelte van de eis zal worden toegewezen, op de wijze als hieronder in het dictum vermeld. Voor het overige faalt de vijfde grief van [geintimeerden]
3.14
Het Hof verenigt zich met de afwijzing van de vorderingen met betrekking tot stof en ongedierte en die met betrekking tot spotlights en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen (rov. 4.6 en 4.7 van het bestreden vonnis), en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niets (nieuws) aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt. Het Hof verenigt zich eveneens met de afwijzing van de vordering tot het bouwen van meer recreatieruimten en de daaraan ten grondslag gelegde overweging van het GEA dat deze onvoldoende onderbouwd is, en maakt deze tot de zijne. Ook op dit punt is in hoger beroep niets (nieuws) aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt. De derde, vierde en zevende grief van [geintimeerden] falen.
3.15
Hetzelfde geldt voor de overwegingen en de afwijzing van de eis met betrekking tot het volgen van een resocialisatie- c.q. rehabilitatieprogramma, zoals in hoger beroep vermeerderd met de eis tot regelmatige hulp van sociale werkers. Ook in hoger beroep is niet gespecificeerd ten behoeve van welke thans nog gedetineerde voormalig eisers, thans appellanten een voorlopige voorziening, en wat voor voorziening, noodzakelijk is. De achtste grief van [geintimeerden] faalt dus eveneens.
3.16
Het GEA heeft de vordering tot verlening van verlof langer dan de gebruikelijke 36 uur dan wel een strafonderbreking terecht afgewezen. Zoals het Land terecht heeft aangevoerd zijn die voorzieningen gebonden aan wettelijke regels, en moet van geval tot geval rekening kunnen worden gehouden met aspecten van veiligheid en vluchtgevaar. De tiende grief van [geintimeerden] faalt daarom.
3.17
De slotsom luidt dat alleen de veroordeling met betrekking tot de bibliotheekvoorziening in stand kan blijven en het bestreden vonnis voor het overige vernietigd zal moeten worden. Verder zal het in hoger beroep meergevorderde met betrekking tot het uitvoeren van de herstelpunten ten aanzien van de brandveiligheid worden toegewezen op de wijze als hieronder in het dictum vermeld. Omwille van de leesbaarheid zal het bestreden vonnis integraal worden vernietigd en zullen beide veroordelingen in dit vonnis worden opgenomen, met een langere c.q. redelijke uitvoeringstermijn. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst ten aanzien van [sub 1], [sub 3], [sub 5], [sub 6], [sub 7], [sub 10], [sub 11] en [sub 12] de vorderingen af;
beveelt het Land om binnen vier weken na betekening van dit vonnis ervoor te zorgen dat de thans nog gedetineerde appellanten/voormalig eisers één keer per twee weken gebruik kunnen maken van de bibliotheekvoorziening in het KIA;
beveelt het Land om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de door de brandweer geconstateerde gebreken naar aanleiding van de inspectie van 16 maart 2011, zoals vermeld in de ongedateerde brief aan KIA (productie 2 bij pleidooi in eerste aanleg van het Land), te herstellen;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep op de wijze dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J. de Boer en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 16 september 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.