ECLI:NL:OGHACMB:2014:55

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
53194 H 389/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buurtvereniging en Spanish Water Resorts N.V. over onderhoudskosten van wegen in resort

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Buurtvereniging Jan Sofat en de naamloze vennootschap Spanish Water Resorts N.V. (SWR) over de kosten van onderhoud aan wegen in het resort Jan Sofat. De Buurtvereniging heeft de wegen laten onderhouden en wil de kosten van NAf 39.780,-- verhalen op SWR. De wegen zouden worden overgedragen aan het Land, waarna het onderhoud door de Dienst Openbare Werken (DOW) zou plaatsvinden. Echter, de overdracht heeft nog niet plaatsgevonden, wat niet aan SWR kan worden toegerekend. De Buurtvereniging heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg (GEA) van 18 februari 2013 gevorderd, waarin SWR was veroordeeld tot betaling van een bedrag op basis van ongerechtvaardigde verrijking. SWR heeft ook hoger beroep ingesteld, maar dit is vervallen omdat zij geen griffierecht heeft betaald. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door het GEA zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de vordering van de Buurtvereniging niet toewijsbaar is. Het Hof concludeert dat de Buurtvereniging bewust het risico heeft genomen dat SWR niet bereid zou zijn om de onderhoudskosten te betalen. De omstandigheden maken het onredelijk dat SWR de schade van de Buurtvereniging op basis van ongerechtvaardigde verrijking zou moeten vergoeden. Het Hof heeft het vonnis van het GEA vernietigd en de vordering van de Buurtvereniging afgewezen, waarbij de Buurtvereniging is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Registratienummer: 53194 H 389/13
Uitspraak: 12 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in zaak van:
DE BUURTVERENIGING JAN SOFAT,
gevestigd in Curaçao,
hierna ook te noemen: de Buurtvereniging,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante in het principaal hoger beroep, tevens geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. F. Pais-Fruchter,
tegen
de naamloze vennootschap
SPANISH WATER RESORTS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna ook te noemen: SWR,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde in het principaal hoger beroep, tevens appellante in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. A. Huizing en E.J.J. Huizing.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 18 februari 2013 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2
SWR is van het vonnis van 18 februari 2013 in hoger beroep gekomen door op 28 maart 2013 een akte van appel in te dienen. Zij heeft geen memorie van grieven ingediend.
1.3
De Buurtvereniging is eveneens van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen door op 28 maart 2013 een daartoe strekkende akte in te dienen. Bij op 8 mei 2013 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft zij drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering alsnog integraal zal toewijzen, met veroordeling van SWR in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep.
1.4
SWR heeft bij op 9 juli 2013 ingediende memorie, met een productie, de door de Buurtvereniging geformuleerde grieven bestreden. Voorts heeft zij daarbij incidenteel hoger beroep van het vonnis van 18 februari 2013 ingesteld. SWR heeft vier grieven tegen het vonnis geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt tot afwijzing van de vorderingen van de Buurtvereniging en tot toewijzing van de vorderingen van SWR in incidenteel appel, met veroordeling van de Buurtvereniging in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
1.5
De Buurtvereniging heeft in het incidenteel hoger beroep geen memorie van antwoord ingediend.
1.6
Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben partijen pleitaantekeningen overgelegd, de Buurtvereniging met op voorhand verstuurde producties. Ook SWR heeft voor deze dag een productie verstuurd.
1.7
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Het door SWR ingestelde principaal hoger beroep is vervallen aangezien uit het dossier waarover het Hof beschikt, niet blijkt dat SWR griffierecht heeft betaald. SWR heeft evenwel tijdig en op de juiste wijze incidenteel hoger beroep ingesteld. Nu ook de Buurtvereniging tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen, kunnen partijen elk in hun beroep worden ontvangen.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van de door het GEA in r.o. 1, onder a t/m k, van het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
3.2
De Buurtvereniging vordert dat SWR wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 39.780,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift (20 december 2011), met veroordeling van SWR in de proceskosten. Het GEA heeft de vordering op de voet van ongerechtvaardigde verrijking toegewezen tot een bedrag van NAf 19.890,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2011 tot aan de algehele vergoeding, en heeft SWR veroordeeld in de proceskosten.
in het principaal hoger beroep
3.3
Grief 1 mist doel. Het GEA heeft in r.o. 8 terecht overwogen dat belangenbehartiging tegen de wil van degene wiens belang wordt behartigd, niet kan gelden als zaakwaarneming in de zin van de wet, behoudens uitzonderlijke omstandigheden (HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2039, NJ 1997, 24). Met het GEA is het Hof voorts van oordeel dat vast staat dat de belangenbehartiging tegen de wil van SWR plaatsvond en dat bedoelde uitzonderlijke omstandigheden zich in deze zaak niet voordoen. Het betoog van de Buurtvereniging in de toelichting op grief 1 dat erop neerkomt dat de Buurtvereniging ook haar eigen belang heeft behartigd, maakt dit oordeel niet anders reeds omdat het eraan voorbijziet dat de eis van een redelijke grond een zelfstandig te vervullen vereiste is. Overigens is het Hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat SWR eigenaar van de betrokken wegen is, niet meebrengt dat door de verrichte reparatie- en onderhoudswerkzaamheden haar belang is behartigd, en dat het zich laat aanzien – mede gelet op haar betoog in de toelichting op grief 1 – dat de Buurtvereniging uitsluitend heeft gehandeld met de bedoeling haar eigen belangen te behartigen. Ook daarom is de vordering uit zaakwaarneming niet toewijsbaar.
3.4
De strekking van grief 2 is onvoldoende kenbaar om de grief te kunnen doen slagen. Voor zover grief 2, gelet op de toelichting daarop, voortborduurt op grief 1, moet de grief het lot van grief 1 delen. Voor zover grief 2 is gericht tegen r.o. 7 van het bestreden vonnis, faalt de grief evenzeer omdat het Hof zich met dat oordeel van het GEA verenigt. Voor zover met grief 2 wordt beoogd het Hof te bewegen tot het aanvullen van rechtsgronden, faalt de grief omdat het Hof geen rechtsgronden ziet die passen bij de betogen van partijen, maar daaraan ontbreken.
3.5
Uit de beoordeling van het incidenteel hoger beroep volgt dat ook grief 3 faalt.
in het incidenteel hoger beroep
3.6
Met grief I en grief II komt SWR op tegen hetgeen het GEA in r.o. 9 van het bestreden vonnis heeft overwogen en geoordeeld omtrent ongerechtvaardigde verrijking. SWR doet in dit verband een beroep, kort en zakelijk weergegeven, op de eisen van redelijkheid en billijkheid en de beperking dat van ongerechtvaardigde verrijking slechts sprake is voor zover dit redelijk is.
3.7
Ingevolge art. 6:212 lid 1 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Blijkens de wetsgeschiedenis van de gelijkluidende zusterbepaling in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek wordt door de woorden ‘voor zover dit redelijk is’ aan de rechter de bevoegdheid gegeven alle omstandigheden in aanmerking te nemen en in verband daarmee een vordering tot schadevergoeding geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Zo kan het onredelijk zijn, aldus de Toelichting-Meijers, dat de verrijkte door betaling van een geldsom zijn verrijking ongedaan zou moeten maken, als bijvoorbeeld een verrijking buiten toedoen van de verrijkte plaatsvond en hem als het ware werd opgedrongen (Parl.Gesch. Boek 6, p. 830-831). Uit de wetgeschiedenis van art. 6:212 BW blijkt niet dat hierover naar Curaçaos recht anders zou moeten worden geoordeeld. Ook overigens ziet het Hof daarvoor geen aanleiding.
3.8
Vast staat dat het de bedoeling was (en is) dat de (geprojecteerde) wegen in Jan Sofat worden bestemd tot openbare wegen en dat zij door SWR in eigendom worden overgedragen aan de overheid (destijds: het Eilandgebied Curaçao). De bedoeling was (en is) voorts dat de overheid (Dienst Openbare Werken (DOW)) vanaf het moment van overdracht het beheer en het onderhoud van de wegen op zich neemt; tot dat moment gold (en geldt) als voorwaarde voor de goedkeuring van het plan ‘Spanish Water Resort fase II’ dat de verkavelaar (SWR) de in het plan geprojecteerde wegen in goede staat van onderhoud beheert. Van de overdracht is het tot op heden niet gekomen. Dat het (voornamelijk) door toedoen van de Buurtvereniging is dat de wegen niet konden worden overgedragen, kan niet worden vastgesteld. Evenmin is komen vast te staan dat de overdracht nog niet heeft plaatsgevonden wegens een aan SWR toe te rekenen omstandigheid. Het is hier te lande een feit van algemene bekendheid dat er lange tijd kan verstrijken alvorens de overheid een afspraak als de onderhavige daadwerkelijk nakomt.
3.9
Door het uitblijven van de overdracht is – naar SWR onweersproken stelt – de door haar ongewilde situatie ontstaan dat de wegen nog steeds ‘onder SWR vallen’. SWR was (en is) niet voornemens de wegen te (laten) onderhouden en daaraan kosten te maken, hetgeen ook de Buurtvereniging heeft moeten vaststellen. Noch de hoedanigheden van eigenaar en ontwikkelaar tegenover de hoedanigheid van de Buurtvereniging, noch enige andere gestelde of gebleken omstandigheid bieden voldoende grondslag om SWR daartoe jegens de Buurtvereniging gehouden te achten. In zoverre heeft de Buurtvereniging bewust het risico genomen dat SWR niet tot betaling van de onderhoudskosten bereid zou zijn en zou toewijzing van de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking meebrengen dat SWR een uitgave wordt opgedrongen. Daarbij komt dat SWR stelt dat aan het door de Buurtvereniging gepleegde onderhoud geen overleg vooraf is gegaan en dat zij evenmin ervan op de hoogte was gebracht dat de kosten NAf 39.780,-- zouden bedragen. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat het niet redelijk is indien SWR de schade van de Buurtvereniging op de voet van ongerechtvaardigde verrijking dient te vergoeden.
3.1
In het licht van het voorgaande behoeven de overige grieven geen bespreking.
3.11
Het voorgaande brengt mee dat het incidenteel hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis moet in zoverre worden vernietigd. De door het GEA uitgesproken kostenveroordeling kan evenmin in stand blijven. Voor de duidelijkheid zal het Hof het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigen.
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
3.12
De Buurtvereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in kosten van eerste aanleg en hoger beroep gevallen aan de zijde van SWR.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis van 18 februari 2013 en doet opnieuw recht, als volgt:
wijst het door de Buurtvereniging gevorderde af;
veroordeelt de Buurtvereniging in de kosten aan de zijde van SWR gevallen en tot op heden begroot op:
  • in eerste aanleg: NAf 2.700,-- aan salaris voor de gemachtigden;
  • in hoger beroep: NAf 285,50 aan kosten betekening memorie van antwoord/memorie van grieven incidenteel appel en NAf 5.100,-- aan salaris voor de gemachtigden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. van Kooten en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.