ECLI:NL:OGHACMB:2014:50

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
H-017/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van moord en poging tot doodslag in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor medeplegen van moord en poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig in Den Helder, Nederland, werd in eerste aanleg veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf voor zijn rol in de liquidatie van een persoon in de ADO Barbershop op 15 oktober 2011. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Curaçao de straf verhoogd naar 20 jaar. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer, alsook van het in gevaar brengen van zijn zoon en politieagenten tijdens de schietpartij. Het Hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders met voorbedachten rade handelden, wat blijkt uit de gedetailleerde getuigenverklaringen en het forensisch bewijs. De verdachte werd ook verantwoordelijk gehouden voor het schieten op politieagenten tijdens de achtervolging. Het Hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor een van de feiten, maar het Hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een zwaardere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte als schutter.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Zaaknummer: H-017/14
Parketnummer: 500.00201/13
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 17 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1985 in Curaçao,
wonende te Den Helder, Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 5 juni 2013, 25 september 2013 en 4 december 2013, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2014 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van de feiten 1 primair impliciet primair, 2 primair, 3 primair en 4 een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van tweeëntwintig jaren, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het als feit 2 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het als feit 1 primair, impliciet primair, feit 2 meer subsidiair en feit 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
De verdachte is niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het betreft hetgeen als feit 3 is tenlastegelegd nu hij daarvan in eerste aanleg is vrijgesproken.
Nu zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep niettemin in zijn geheel aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, ten laste gelegd:…
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Bewezenverklaring
Het Hof is van oordeel dat bewezen is verklaard hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair, impliciet primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
feit 1, primair, impliciet primair:
Hij op 15 oktober 2011, te Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met semi-automatische vuurwapens, kogels afgevuurd op genoemde [slachtoffer], waardoor genoemde [slachtoffer] door die kogels in het lichaam en het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan die, (slachtoffer) is overleden;
feit 2, primair:
hij op 15 oktober 2011, te Curaçao ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [zoon slachtoffer] (geboren 13 maart 2000) die zich aldaar bij de Kapperszaak Ado Den Haag bevond, van het leven te beroven, opzettelijk een of meer schoten met een semi-automatisch vuurwapen in de richting van die [zoon slachtoffer]heeft afgevuurd, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3, primair:
hij op 15 oktober 2011, te Curaçao ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [x] en/of [y] en/of [z], van het leven te beroven, opzettelijk een gericht schot met een vuurwapen in de richting van die [x] en/of [y] en/of [z] heeft afgevuurd, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4:
Hij op 15 oktober 2011, in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad meerdere semi-automatische vuurwapens en munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930
).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd acht het Hof niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. Proces-verbaal van verhoor getuige [1] , in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door H.I. Mathew, brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 113-115), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [m]:
Ik zag omstreeks 12.15 uur twee mannen voorbij lopen in de richting van de barbershop. Deze mannen waren bijna identiek gekleed. Ik zag dat zij de barbershop instapten. Zodra de twee mannen binnen waren gestapt, begon ik een geluid alsof er vuurwerk werd afgestoken te horen. Meteen nadat ik het geluid niet meer hoorde, zag ik de twee mannen rennend uit de barbershop komen. De twee mannen stapten in een grijsgelakte auto met kenteken N 0-30. De auto reed hierna met hoge snelheid weg.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door H.A. Luckert en N.R.H. Marsera, respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 130-132), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [N]:
Zonet gingen [slachtoffer, oudste zoon van slachtoffer, jongste zoon van slachtoffer] en ik naar de kapperszaak “ADO Den Haag” om onze haren te knippen. Ik zat tussen [slachtoffer en oudere zoon]. Op een gegeven moment ging de deur van de kapperszaak open en loerde een jongen met rastakapsel naar binnen. [slachtoffer] vertrouwde de situatie niet en vroeg aan zijn zoon [oudere zoon] om naar buiten te kijken wie deze jongen is. [oudere zoon] ging buiten kijken en zei tegen zijn vader dat deze jongen in een grijze Kia was maar dat hij de andere inzittende van de auto niet kan zien omdat de ruiten getint zijn. Kort daarna kwam er een andere man naar binnen. Toen hij naar binnen liep, stond [slachtoffer] op, hierna haalde deze jongen direct een vuurwapen uit zijn broeksband en begon op [slachtoffer] te schieten. De andere jongen met rastakapsel kwam ook naar binnen en hij bleef ook gericht op [slachtoffer] schieten. [slachtoffer] viel op de grond en zij bleven doorschieten. De man met rastakapsel had ook op [oudere zoon van slachoffer] geschoten. Beide verdachten hadden een vuurwapen.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 oktober 2011 door H.A. Luckert en G.I. Rozalina, respectievelijk hoofdagent en brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 141-143), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [O]:
Op 15 oktober 2011 was ik op mijn werk gekomen en had ik mijn eerste cliënt geknipt. De man die later het slachtoffer bleek te zijn kwam met een jongen van ongeveer 11 jaren oud binnen. Op die bewuste dag waren veel kinderen aanwezig in ADO Den Haag Barbershop. Het slachtoffer ging samen met genoemd jongetje op de bank zitten. Vervolgens zag ik op een gegeven moment dat de deur van de barbershop open ging, doch kwam niemand binnen. Ik zag dat iemand in de deuropening stond en bezig was naar binnen te loeren. Hierna werd de deur dicht gemaakt. Niemand kwam op dat moment binnen. Kort hierna werd de deur wederom opengemaakt. Ik zag een onbekende man binnenkomen die dichtbij mij kwam staan. Vervolgens zag ik dat hij direct een vuurwapen tevoorschijn haalde en meteen gericht op het slachtoffer begon te schieten. Ik zag dat het slachtoffer niet eens kans had gekregen om te reageren. Deze man was vergezeld van een andere man.
4. Proces-verbaal van lijkherkenning, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door O.A. Sanches, brigadier bij het Korps Politie Curaçao dossierpagina’s 28-29), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op zaterdag 15 oktober 2011 vond te ADO Den Haag Barbershop te Salinja een schietpartij met dodelijke afloop plaats. De vader, de broer en de vrouw herkenden het lijk als respectievelijk zoon, broer en vriend in leven genaamd [slachtoffer].
5. Obductie rapport, opgemaakt op 30 januari 2012 door dr. G.D. Zielinski, patholoog bij het Analytisch Diagnostisch Centrum [2] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Op 18 oktober 2011 heb ik de uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer]. Bij sectie bleek de overledene meerdere inschoten, doorschoten en vooral veel schampschoten te hebben, o.a. in het hoofd en op de rechter borst. Er was ernstige destructie van het tussengelegen weefsel waaronder perforatie van de schedel, destructie van hersenweefsel en perforatie van de lever en het onderste deel van de lichaamsader. Tevens was er veel bloed in de buikholte. Het overlijden wordt hier zonder meer door verklaard op basis van weefselschade en bloedverlies ten gevolge van meervoudige schotletsels.
6. Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 29 juli 2013 door E.J. Martina en H.A. Luckert, respectievelijk brigadier en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 39-41), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [b]:
Op 15 oktober 2011 ging mijn zoon [oudere zoon] samen met zijn vader wijlen [slachtoffer], mijn andere zoon [jongere zoon]en mijn neef [neef] naar de ADO Den Haag Barbershop om zijn haren te laten knippen. Op een gegeven moment kwamen twee mannen binnen die verschillende schoten op [slachtoffer] hadden gevuurd. Tijdens het afvuren van die schoten werd mijn zoon [oudere zoon] voornoemd aan zijn rechtervoet verwond door een kogel.
7. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 5 augustus 2013 door de arts Poulina (dossierpagina’s 42-45), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde arts:
Op 15 oktober 2011 heb ik geneeskundige hulp verleend aan [oudere zoon], geboren op 13 maart 2000.
Diagnose: (in)schotwond rechtervoet.
8. Proces-verbaal van bevinding, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 17 oktober 2011 door T.C.R. Privania, agent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 32-34), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op zaterdag 15 oktober 2011 omstreeks 12:05 uur reed ik in uniform in mijn persoonlijke auto langs ADO Den Haag barbershop. Ik zag een man uit de kapperszaak komen met een vuurwapen in handen. Deze man heeft plat geschoren haren. Ik zag hierna een man met rastakapsel ook uit de kapperszaak lopen met een vuurwapen in zijn hand. Ik zag dat beide mannen in een grijsgelakte personenauto van het merk Kia model Rio stapten. Voordat de verdachte auto voorbij reed, zag ik een S.K.S. patrouilleauto op de Kaminda Salinja langsrijden. Ik gaf deze patrouilleauto een seintje om naar mij toe te komen. Ik heb hen de grijze auto aangewezen en de S.K.S. leden begonnen een achtervolging van de grijze auto. Ik reed hen ook achterna. Tijdens de achtervolging zag ik dat de verdachte met het rastakapsel met zijn bovenlijf uit het linkerachterraam leunde en een gericht schot op de S.K.S. patrouilleauto loste.
Op enig moment reden we de Kaminda Koraalspecht in, daarna de Kaya Shers. Hier had ik geen zicht op de grijze auto. Ik zag dat de S.K.S. patrouilleauto in westelijke richting ging. Ik reed toen de Kaya Stila op om te kijken of ik de grijze personenauto weer tegen kwam. Ik zag deze personenauto langzaam tegen een andere geparkeerde auto botsen. Ik zag niemand in de grijze personenauto. Kort daarna werd ik door een buurtbewoner geroepen die verklaarde dat de verdachten de tuin binnen renden en dat ze via de tuin in de mondi vluchtten.
9. Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 oktober 2011 door H.I. Mathew, brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina 81-83), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van S.K.S. ambtenaar [y]:
Gisteren omstreeks 12.00 uur was ik met twee collega’s op patrouille in Salinja. Ik zag een man lopen die zich verdacht gedroeg. Plotseling rende hij naar een grijsgelakte auto en stapte in aan de achterkant van de auto. Hierna begon de auto te rijden. Een geüniformeerde politieagent gebaarde naar ons en trok zijn dienstwapen en richtte deze op de grijsgelakte auto. Wij startten een achtervolging. De politieagent die het gebaar had gemaakt zat achter ons. Wij zaten al die tijd achter de grijsgelakte auto aan. De achtervolging vond plaats op een echt hoge snelheid. Een man die achterin de grijsgelakte auto was gestapt, richtte vanuit het autoraam een pistool en loste een gericht schot op onze patrouillewagen. Deze man had een rastakapsel. Ik zag dat het schot de buitenspiegel van de bestuurderszijde had geraakt, deze was kapot. Op enig moment reden de verdachten tot aan de Kaya Shers. Bij de Kaya Shers aangekomen sloegen zij rechtsaf de Kaya Shers op en sloegen dan meteen linksaf de Kaya Stila op. Doordat ik de straten van Koraalspecht goed ken, reed ik niet achter de verdachten de Kaya Stila in. Ik reed rechtdoor en sloeg af in de volgende afslag om hun dan aan de andere kant te onderscheppen. Op de hoek bracht ik de patrouillewagen tot stilstand, waarna wij met getrokken wapens uitstapten. Wij zagen de auto aankomen op lage snelheid met niemand erin. Vervolgens botste deze auto tegen een geparkeerde auto en kwam tot stilstand.
10. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 19 oktober 2011 door C.L. Maduro en G.I. Rozalina, beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 88-90), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [L]:
Ik zat bij de woning van mijn vriendin [vriendin] bij Kaya[adres ], toen ik een bericht kreeg dat er een moord gepleegd was op een familielid van de familie [familie van slachtoffer] in Ado Barbershop. Ik besloot te gaan. Net in de bocht zag ik een grijs gelakte auto met zeer hoge snelheid aan komen rijden. Ik zag dat de grijs gelakte auto bij de woning van [vriendin] vaart verminderde. Ik zag dat drie jongens vanuit de auto stapten waarna de auto onbeheerd verder reed. Ze liepen het erf op en sprongen hierna over de omheining aan de achterkant van de woning van [vriendin] en renden weg. Een man had platgeschoren haar, een man had een rasta kapsel, de derde man had een pet op. De man met de pet op was een beetje korter van gestalte dan de man met rasta kapsel.
11. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 oktober 2011 door E.J. Riedel en H.I. Mathew, respectievelijk agent en brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 91-93), inhoudende - zakelijk weergegeven – als de op 15 oktober 2011 om 14.30 uur afgelegde verklaring van de getuige [H]:
Ik was vandaag thuis met mijn zoon. Mijn adres is [adres] in Curaçao. Op een gegeven moment kwam mijn kleinzoon [verdachte] aanrennen. Het leek alsof hij erg moe was, alsof hij aan het rennen geweest was. Het duurde niet lang, een minuutje of zo, toen kwamen nog twee jongens naar binnen. Ze waren blijkbaar met [verdachte]. Ik had toen aan [verdachte] gevraagd waarom hij zo moe was. [verdachte] had gezegd dat zij moe waren doordat zij achtervolgd werden door de politie. Op een gegeven moment zag ik de jongens die ik niet ken in mijn slaapkamer staan. Ik zag dat ze mijn matras opgetild hadden en ze waren bezig spullen eronder te duwen. [verdachte] riep ze van buiten en ze gingen weg. Ik ging naar mijn kamer en zag onder mijn matras een zwarte laars, een of twee witte jackets en een zwart shirt. Ik heb toen een doos gepakt, de spullen erin gezet en deze op het balkon neergezet.
12. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door O.A. Sanches, brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 98-100), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [G]:
Ik woon samen met mijn moeder [getuige H] op het perceel [adres]. Omstreeks 13.00 uur hoorde ik de zoon van mijn nicht, de man genaamd [verdachte] naar binnen komen. Hij was bloot aan zijn bovenlijf. Toen heeft mijn moeder hem gevraagd wat hij hier is komen doen. Hij heeft aan mijn moeder beantwoord dat de politie hem achterna zat. De twee andere jongens waren in de woonkamer gaan staan. Daarna zijn ze in de slaapkamer van mijn moeder gegaan en zij hadden de deur dichtgemaakt. Toen de jongens weer naar buiten waren gekomen hadden ze hun T-shirts vervangen en zijn ze weggegaan. Mijn moeder is toen in haar slaapkamer gaan kijken wat de jongens daarin hadden gedaan. Zij had geconstateerd dat haar matras werd opgetild. Zij ging onder haar matras kijken en zag de kogelvrije vesten en nog een paar kledingstukken. Zij heeft al die dingen in een doos gelegd en achter in de tuin gezet.
13. Proces-verbaal van bevinding, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 8 april 2013 door H.A. Luckert, hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 67-69), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 6 april 2013 werd een onderzoek door het onderzoeksteam gedaan naar de vluchtweg welke de daders op 15 oktober 2011 hadden gebruikt nadat zij uit de grijs gelakte Kia Rio waren gestapt, het erf van [adres] waren opgerend en vervolgens de mondi waren ingerend. Bleek dat er een rooi achter perceel Stila 17 is welke tot aan het einde van de [adres] leidt. Tevens werd geconstateerd dat er een portier gevestigd is aan de achterkant van het hek van het perceel Kaya [adres].
14. Proces-verbaal van sporenonderzoek en DNA-sporenverzameling, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 februari 2012 door S.G. Maduro, E.A. Jansen en M.L. Kalmez, allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao [3] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisanten:
Op zaterdag 15 oktober 2011 hebben wij bij de kapsalon ADO Den Haag forensisch technisch onderzoek verricht. In het belang van het onderzoek werden in de kapperszaak hulzen van het kaliber 9 mm in beslag genomen. (bladzijden10-15)
Vervolgens werd een forensisch sporenonderzoek verricht op de vluchtauto N-0-30. In deze personenauto werd onder andere het volgende aangetroffen en veiliggesteld: zwart T-shirt van het merk Pro; een scherpe patroon van het kaliber 9 mm werd op de achterbank aangetroffen; een patroonhouder inhoudende patronen.
Twee halfvolle waterflessen van het merk “SPA” werden in de middenconcole aangetroffen. Deze werden elk afzonderlijk veilig gesteld en in beslag genomen voor eventueel te verrichten DNA-onderzoek. Deze werden voorzien van de SIN-AAAG9121NL en AAAG9122NL. (bladzijden 21-22)
Bij een door ons ingesteld onderzoek op het adres [ ] troffen wij op het erf een kartonnen doos inhoudende een aantal kledingstukken. Uit de doos werden onder andere een zwart/grijs T-shirt van het merk LRG binnenste buiten aangetroffen, veiliggesteld en in beslag genomen.
Ook werd een zwart T-shirt van het merk Angelo Litrico binnenste buiten aangetroffen, veiliggesteld, in beslag genomen en voorzien van SIN AAAG9127NL. (bladzijde 23)
15. Proces-verbaal van aanvraag DNA onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 mei 2013 door S.G. Maduro, brigadier bij het Korps Politie Curaçao [4] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
In het onderzoek bij ADO Den Haag werden onder ander de volgende hulzen in beslag genomen: AAG9704NL, AAG9705NL, AAG9706NL, AAG9707NL, AAG9715NL, AAG9716NL, AAG9717NL en AAG9718NL.
16. Aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek en DNA-sporenverzameling, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 5 juli 2013 door S.G. Maduro, E.A. Jansen en M.L. Kalmez, allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao [5] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisanten:
Tijdens het sporenonderzoek op het adres [ ] hadden wij twee kogelvrije vesten in de kartonnen doos aangetroffen, veiliggesteld en in beslag genomen.
17. Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt op 22 oktober 2013 door dr. J.H.A. Nagel, rapporteur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) [6] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Omschrijving ‘spa water fles in auto’, SIN AAAG9122NL: kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte]; de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. Omschrijving T-shirt (‘merk Angelo Litrico’), SIN AAAG9127NL: kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte]; de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard
18. Rapport schotrestenonderzoek, opgemaakt op 29 november 2013 door ing. R.C. Roepnarain, rapporteur van het NFI [7] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de stubs waarmee de T-shirts – zwart T-shirt van het merk Pro aangetroffen in de vluchtauto N-0-30, grijs/zwart T-shirt van het merk LRG [adres] en zwart T-shirt van het merk “Angelo Litrico” ([adres]) – zijn bemonsterd en een schietproces.
19. Rapport munitieonderzoek, opgemaakt op 11 november 2013 door B. Jacobs, rapporteur van het NFI [8] , inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de scherpe patroon aangetroffen in vluchtauto N‑0-30 is doorgeladen in hetzelfde vuurwapen als waaruit de hulzen AAG9704NL, AAG9705NL, AAG9706NL, AAG9707NL, AAG9715NL, AAG9716NL, AAG9717NL en AAG9718NL zijn verschoten.
De acht hierboven genoemde hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi) automatisch werkend pistool.
20. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2011 had ik een rasta kapsel. Mijn oma is [H]. Ik ben die dag met twee andere jongens bij haar geweest.

Bewijsoverwegingen

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Op 15 oktober 2011 dringen twee mannen, één met een rasta kapsel en één met kort haar, de kapperszaak ADO Den Haag in Curaçao binnen, waarna zij de man [slachtoffer] met schoten, afgevuurd met een semi-automatisch vuurwapen, doden en zijn zoon verwonden. De beide schutters worden, met vuurwapens in de hand, gezien door een toevallig passerende politieman terwijl zij in een gereed staande grijze auto stappen (kenteken N-0-30), waarin een derde man zit. Deze politieman beschrijft dat één van de schutters plat geschoren kort haar en de andere schutter een rasta kapsel had. Een politieauto zet onmiddellijk de achtervolging in en houdt de vluchtauto in het zicht tot de buurt Koraal Specht wordt bereikt. De politieagenten verklaren dat één van de drie inzittenden, de man met het rasta kapsel, tijdens de achtervolging een gericht schot op hen lost. Als de politie een andere straat inrijdt om de vluchtauto klem te rijden, zien de inzittenden kans om uit de nog rijdende auto te springen. Getuige [L] verklaart dat zij drie mannen uit de vluchtauto heeft zien springen en via het erf van [ ] de mondi heeft in zien vluchten. Een van de drie mannen had een rasta kapsel. Dat de achtergelaten auto, een grijsgelakte Kia Rio, inderdaad de vluchtauto is, blijkt uit de verklaring van politieagent Maria in samenhang met de verklaring van getuige [L] en wordt bevestigd doordat in de auto munitie wordt aangetroffen die is gebruikt bij de schietpartij. In de vluchtauto wordt tevens een fles drinkwater met DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Onderzoek van de politie naar de vermoedelijke vluchtroute van de drie mannen plaatst hen in de buurt van de woning van de grootmoeder van de verdachte, die is gelegen op korte afstand van de plaats waar de vluchtauto werd achtergelaten. Achter het perceel Kaya [ ], waar de vluchtauto is achtergelaten, ligt een rooi welke tot aan het einde van de Kaya [ ] leidt, zijnde de straat waarin de woning van de grootmoeder van de verdachte is gelegen. [H] en [G] (de grootmoeder en de oom van de verdachte) verklaren vervolgens dat de verdachte op die bewuste middag, korte tijd na de schietpartij, samen met twee andere mannen rennend en bezweet het huis van de grootmoeder binnenkwam en verklaarde op de vlucht te zijn voor de politie, waarna de mannen zich ontdeden van gedragen t-shirts en een tweetal kogelvrije vesten. Deze voorwerpen zijn veilig gesteld en na onderzoek is op één van deze achtergelaten t-shirts zowel DNA-materiaal van de verdachte als sporen van een schietproces aangetroffen.
Op grond van bovenstaande keten van bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, komt het Hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de drie daders van de schietpartij bij de kapperszaak ADO Den Haag, alsmede van de daarop gevolgde beschieting van de politie, dezelfde mannen zijn die zijn gezien terwijl zij uit de vluchtauto sprongen en dezelfde mannen zijn die kort daarna kleding met schotresten hebben verborgen in het huis van de oma van verdachte. Hieruit en uit de verklaring van de grootmoeder en de oom van de verdachte, het feit dat DNA-materiaal van de verdachte op één van de achtergelaten t-shirts is aangetroffen en tevens DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een fles in de vluchtauto, volgt tevens dat de verdachte één van die drie daders is. Anders dan het Gerecht in eerste aanleg komt het Hof op grond van de bewijsmiddelen tevens tot het oordeel dat de verdachte de man met het rasta kapsel is die door getuigen in de kapperszaak als de tweede schutter wordt aangeduid en tevens de man met het rasta kapsel is die op de achtervolgende politieagenten heeft geschoten. Immers, de verdachte had op 15 oktober 2011 een rasta kapsel en uit de bewijsmiddelen volgt dat slechts één van de drie daders een rasta kapsel had.
De verdediging betwist de hierboven beschreven gang van zaken en stelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte één van de drie daders is.
De raadsvrouw betoogt hiertoe dat de verdachte door geen enkele van de aanwezige getuigen bij een foto-confrontatie is herkend. Dit is juist, maar doet niet af aan het bewijsmateriaal dat zich wel in het dossier bevindt.
Verder betoogt de raadsvrouw dat de getuigen weliswaar verklaren dat de tweede schutter een man is met een rasta kapsel, maar dat geen van hen spreekt over de zeer lange dreadlocks van de verdachte, hoewel deze volgens de verdediging opvallend zijn doordat deze tot halverwege de rug van verdachte reiken. Verdachte kan dus niet de beschreven man met het rastakapsel zijn. Het Hof overweegt dat de getuigen verklaren over een man met een rasta kapsel. De lengte van dat kapsel is kennelijk geen voorwerp van nadere vraagstelling aan de getuigen geweest, maar de aanduiding rastakapsel is voldoende duidelijk en strookt met de verklaring van verdachte dat hij een rastakapsel had op 15 oktober 2011. De enkele omstandigheid dat van een zeer lang rastakapsel sprake was sluit verdachte dan ook niet uit als dader.
Ten aanzien van het feit dat in de vluchtauto een fles met daarop DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte regelmatig in de auto heeft gezeten en dat de fles mogelijk op een andere dag in de auto is achtergelaten. De verdachte heeft hierover echter geen nadere, concrete en specifieke, informatie kunnen of willen geven, zodat het Hof dit verweer onvoldoende onderbouwd acht.
Het verweer is voorts gevoerd dat de herkenning van de verdachte bij een fotoconfrontatie door de getuige [L] niet betrouwbaar is. Het Hof laat dit verweer buiten beschouwing, aangezien de delen van de verklaring die de raadsvrouw onbetrouwbaar acht, niet voor het bewijs zijn gebruikt. Datzelfde geldt voor het verweer dat deze getuige slechts heeft verteld hetgeen zij op straat had gehoord ten aanzien van de identiteit van (een van de) verdachte(n) die uit de grijze Kia Rio waren gestapt. Die delen van haar verklaring waarop de raadsvrouw doelt zijn niet voor het bewijs gebruikt.
Door de raadsvrouw is eveneens als verweer gevoerd dat de verklaringen van [H en G] onbetrouwbaar zijn. Het Hof ziet echter geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De verklaringen zijn dezelfde dag, kort na het incident, afgelegd en ook bij latere verhoren bevestigd. De beide verklaringen zijn gedetailleerd, stemmen op belangrijke punten met elkaar overeen en vinden tevens steun in andere bewijsmiddelen, zoals de gevonden doos waarin de volgens die verklaringen door de daders achtergelaten kledingstukken inderdaad zijn aangetroffen, en waarin zich een t-shirt bevond met daarop DNA-materiaal van de verdachte en sporen van een schietproces.
Ten aanzien van voornoemde kledingstukken is door de raadsvrouw betoogd dat het t-shirt niet alleen DNA-materiaal van de verdachte bevat, maar ook sporen van een ander persoon. Zij verbindt daaraan de conclusie dat sprake geweest kan zijn van contaminatie. Het Hof verwerpt dit verweer wegens gebrek aan feitelijke grondslag. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 oktober 2013 (witte bundel, pagina 89) is vermeld:
“In het DNA-profiel van het celmateriaal van deze bemonsteringen zijn één of enkele pieken (van relatief geringe intensiteit) zichtbaar waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken (van minimaal één andere persoon) of technische artefacten zijn”.
Dat celmateriaal van een andere persoon is aangetroffen valt daarin niet te lezen.
Voorts stelt de verdediging dat de schotresten die op ditzelfde t-shirt zijn aangetroffen, daar zijn terecht gekomen door contaminatie, te weten door overdracht van schotresten van de andere kledingstukken die zich in dezelfde doos bevonden. Het Hof verwerpt ook dit verweer. Uit het rapport van 29 november 2013 van het NFI blijkt dat het t-shirt aan de buitenzijde (voor- en achterzijde) en niet aan de binnenzijde is bemonsterd. Nu uit het dossier blijkt dat het t-shirt binnenste buiten in de doos is aangetroffen, brengt dit met zich dat de buitenzijde van het t-shirt, waar de schotresten op zijn aangetroffen, niet in aanraking is geweest met de overige kledingstukken in de doos.
Het Hof beoordeelt het doodschieten van het slachtoffer als de uitvoering van een vooropgezet plan om hem te liquideren. Kort voor de schietpartij heeft de verdachte de deur van de kapperszaak, waar het slachtoffer zat, geopend om naar binnen te loeren. Vervolgens zijn de schutters naar binnen gegaan en hebben van dichtbij met semiautomatische vuurwapens een grote hoeveelheid kogels geschoten op het slachtoffer. Na de liquidatie zijn zij direct in een gereedstaande vluchtauto gestapt, die met hoge snelheid is weggereden. De schutters waren voorzien van kogelvrije vesten. Deze feiten en omstandigheden geven blijk van een gedegen planning en voorbereiding. Het Hof acht, gelet op het voorgaande en bij ontbreken van enige contra-indicatie, voorbedachte raad en medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het Hof is, anders dan het Gerecht in eerste aanleg, van oordeel dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 is gebleken dat het opzet van de daders, in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van zowel de jongen [oudere zoon van slachtoffer] als van de achtervolgende politieagenten. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededaders, om met het slachtoffer [slachtoffer] af te rekenen, met semiautomatische vuurwapens een spervuur van kogels hebben afgevuurd in een kleine ruimte, waar op dat moment - naar zij wisten - vele omstanders, waaronder kinderen, aanwezig waren. Van algemene bekendheid is dat een dergelijk handelen een aanmerkelijke kans schept op het ontstaan van dodelijk letsel bij de andere aanwezigen, met name indien zij zich – zoals het slachtoffer [oudere zoon] – direct naast het beoogde doelwit bevinden. Het Hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte - evenals zijn mededader - zich van die kans bewust is geweest en het ontstaan van dodelijk letsel als gevolg van dat handelen willens en wetens heeft aanvaard. Derhalve was verdachtes opzet in voorwaardelijke zin gericht op de dood van [oudere zoon].
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en zijn mededaders gericht op een politieauto hebben geschoten tijdens een achtervolging, terwijl die politieagenten goed zicht hadden op de vluchtauto. Dat de verdachte hierbij gericht heeft geschoten, blijkt uit de verklaringen van politieagenten [y] en [p] en uit het feit dat de politieauto daadwerkelijk aan de zijspiegel, op enkele centimeters van de zitplaats van de bestuurder, is geraakt. De verdachte heeft, door aldus te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij één van de inzittenden in de politieauto op dodelijke wijze zou raken of de bestuurder dan wel de politieauto op een dusdanige wijze zou raken dat een ongeval zou plaatsvinden en (één van) de achtervolgende politieagenten hierbij het leven zou(den) verliezen. Immers uit de verklaring van politieagent [y] blijkt dat de achtervolging op hoge snelheid plaatsvond. Derhalve was verdachtes opzet in voorwaardelijke zin gericht op de dood van voornoemde politieagenten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair, impliciet primair:
medeplegen van moord,
strafbaar gesteld bij artikel 302 jo 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
feit 2, primair:
medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 jis artikel 49 en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
feit 3, primair:
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
strafbaar gesteld bij artikel 300 jis artikel 49 en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
feit 4:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening jis artikel 49 en 59 van het Wetboek van Strafrecht.
Na de datum van het bewezenverklaarde is het Wetboek van Strafrecht gewijzigd. Toegepast zijn de voor verdachte meest gunstige bepalingen..
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer [slachtoffer] op brute wijze geliquideerd. Het opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon van het leven beroven is één van de ernstigste misdrijven, die het Wetboek van Strafrecht kent. De wijze waarop de liquidatie heeft plaatsgevonden, met zeer veel wapengeweld in een kapperszaak, waar zich rond het middaguur op een zaterdag vele klanten, waaronder kinderen bevonden, is door de aanwezigen, maar ook door de samenleving in zijn geheel, als zeer schokkend ervaren en heeft sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Daarbij hebben de daders de kans voor lief genomen dat er meer slachtoffers zouden vallen. De zoon van [slachtoffer], die naast hem zat, heeft de liquidatie van zijn vader van dichtbij moeten aanschouwen en is zelf gewond geraakt. De verdachte en zijn mededaders hebben bij dit kind en zijn familie groot en onherstelbaar leed veroorzaakt en de rechtsorde ernstig geschokt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich bovendien niet ontzien om tijdens hun vlucht met een semiautomatisch vuurwapen gericht te schieten op achtervolgende politieambtenaren, met het risico dat de bestuurder of de politiewagen zou worden geraakt en er nog meer dodelijke slachtoffers zouden vallen. Het Hof hecht groot belang aan de bescherming van de veiligheid van politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun taak en oordeelt dat het een zeer strafverzwarende omstandigheid moet worden geacht wanneer zij hierbij worden geconfronteerd met geweld, zoals hier aan de orde.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt geen aanleiding gevonden de op te leggen straf te matigen. Verantwoordelijkheid voor zijn aandeel in de feiten heeft verdachte niet genomen. Integendeel, hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep evidente onwaarheden verteld, bijvoorbeeld waar het betreft zijn mededelingen aan zijn oma en oom en zijn aanleiding om op 15 oktober 2011 bij hen te zijn. Dat hij zich aldus heeft opgesteld is niet strafverzwarend, maar het biedt het hof en de samenleving geen enkel perspectief op verbetering van verdachtes gedrag. Van belang is voorts dat verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep heeft doen kennen als iemand met ruime intelligentie en de nodige vaardigheden. Legaal aangewend zouden die hem in staat stellen waardevol lid van de maatschappij te zijn. Het perspectief op een dergelijke aanwending heeft verdachte echter niet geboden.
Het Hof komt op grond van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van meer en zwaardere feiten dan het Gerecht in eerste aanleg terwijl het bovendien verdachte aanmerkt als schutter en niet slechts als bestuurder van de vluchtauto. Dat maakt dat de verdachte tot een zwaardere straf dient te worden veroordeeld dan hem bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd. Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat de hierna vermelde gevangenisstraf recht doet aan de ernst en de aard van de bewezen verklaarde feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 31, 59, 96, Wetboek van Strafrecht (oud) en 1:1 lid 2 en 2:259 van het Wetboek van Strafrecht (nieuw).

BESLISSING

Het Hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft feit 3;
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 17 december 2013 en doet opnieuw recht, als volgt;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 20 (twintig) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, E.A. Saleh en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 oktober 2014.

Voetnoten

1.Tenzij anders aangegeven zijn de bewijsmiddelen ontleend aan het Einddossier met onderzoeksnaam ‘Maribomba’. Indien paginanummers worden genoemd is verwezen naar de paginanummering van dat einddossier.
2.Blauwe hofdossier, submap gerechtelijk vooronderzoek
3.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 5-30
4.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 42-44
5.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 53-57
6.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 76-90
7.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 99-114
8.Witte bundel met opschrift ‘Technisch onderzoek’, pagina’s 91-98