ECLI:NL:OGHACMB:2014:45

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
Ghis 59426 – H 17/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van alimentatiebeschikking en vaststelling van nieuwe alimentatieplicht voor meerderjarig kind

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieplicht van een vader voor zijn in Nederland studerende zoon. Het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) had de vader veroordeeld tot betaling van alimentatie tot de 25-jarige leeftijd van de zoon, op basis van het Curaçaose recht. De vader, die in hoger beroep ging, betoogde dat de alimentatieplicht volgens Nederlands recht eindigt bij de 21-jarige leeftijd van het kind. Het Hof heeft de beschikking van het GEA vernietigd en geoordeeld dat de alimentatieplicht van de vader eindigt op de 21-jarige leeftijd van de zoon, die op 22 oktober 2014 21 jaar wordt.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vader vanaf 1 januari 2013 maandelijks NAf 565,= moet betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, tot de 21-jarige leeftijd van de zoon. De vader heeft een pensioeninkomen en inkomen uit een plantage, en het Hof achtte hem in staat om het verschuldigde bedrag te betalen. De vader had echter nog niets betaald, ondanks dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad was. Het totaal verschuldigde bedrag over 22 maanden bedraagt NAf 12.430,=. Het Hof heeft bepaald dat de vader dit bedrag in maandelijkse termijnen van NAf 700,= kan aflossen, te beginnen op 1 september 2014.

De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het Hof heeft de beslissing genomen in het belang van de zoon, die in Nederland studeert en afhankelijk is van de alimentatie van zijn vader.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis 59426 – H 17/14
Uitspraak: 12 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[vader],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
gemachtigde: mr. J.H. Scheidelaar,
tegen
[zoon],
thans wonende in Nederland,
hierna te noemen: de zoon,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.A. Mercalina.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummer 59426 van 2012 gegeven en op 6 juni 2013 uitgesproken tussenbeschikking en de op 5 december 2013 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vader heeft in een op 15 januari 2014, dus tijdig, ingekomen beroepschrift, met producties, hoger beroep ingesteld van voornoemde eindbeschikking. Hierin heeft hij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair, de voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie uitkering op nihil zal stellen voor zover de zoon geen studie in Curaçao wenst te volgen en, secundair, een bedrag zal vaststellen voor een studie aan de Nilda Pinto SBO Horeca.
1.3.
De zoon heeft in een verweerschrift het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat hem toestemming wordt verleend kosteloos te procederen en dat de bestreden beschikking wordt bevestigd, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
1.4.
Op 28 april 2014, 2 mei 2014 en 5 mei 2014 heeft de vader producties ingezonden.
1.5.
Op 6 mei 2014 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. De vader is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. De zoon is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.6.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Het GEA heeft bepaald dat de vader met ingang van 1 januari 2013 maandelijks NAf 565,= zal betalen als voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, een en ander tot de 25-jarige leeftijd van de zoon, als deze een opleiding of studie volgt. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de vader.
2.2.
Het GEA heeft het Curaçaose recht toegepast, waarin de alimentatieplicht van een ouder jegens een meerderjarig kind uiterlijk kan bestaan tot de 25-jarige leeftijd van het kind. Artikel 1:395a lid 3 BWCur, ingevoerd per 1 januari 2012, luidt:
Indien aannemelijk is dat een studie die het kind volgt niet voor het bereiken van de leeftijd van eenentwintig jaren kan zijn voltooid, zijn de ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie totdat de studie redelijkerwijs kan zijn voltooid, maar uiterlijk totdat het kind de leeftijd van vijfentwintig jaren heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de stiefouder in het geval, bedoeld in het tweede lid.
2.3.
Sedert 26 juni 2013 studeert de zoon in Nederland. Het gaat om een tweejarige studie. De zoon ontvangt in Nederland studiefinanciering.
2.4.
Op 10 januari 2012,
Caribisch Juristenblad2014/1, p. 52-53 heeft het Hof in de aldaar genoemde zaak als volgt geoordeeld:
3.4
Wat betreft het toepasselijke recht is van belang dat zowel Nederland als Curaçao aangesloten zijn bij het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Trb. 1974, 86 (Haags alimentatieverdrag 1973).
3.5
Artikel 4 van dit verdrag luidt in vertaling:
‘De interne wet van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde beheerst de in artikel 1 bedoelde onderhoudsverplichtingen.
In geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde wordt de interne wet van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.’
3.6
Het internationaal privaatrechtelijk begrip ‘gewone verblijfplaats’ (‘résidence habituelle’ of ‘habitual residence’) in deze verdragsbepaling moet aldus worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een staat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak moet worden rekening gehouden.
3.7
Gabriella is, zo is ter zitting van het Hof gebleken, inmiddels naar Nederland verhuisd voor studie. Gabriella geniet vanaf 1 januari 2012 studiefinanciering (…). Het Hof gaat ervan uit dat zij vanaf 1 januari 2012 ook haar gewone verblijfplaats verplaatst heeft naar Nederland. Gelet op het vorenstaande – in het bijzonder het tweede lid van de geciteerde verdragsbepaling – acht het Hof naar (ongeschreven) regels van interregionaal privaatrecht het Curaçaose recht van toepassing tot 1 januari 2012 en vervolgens het Nederlandse recht.
3.8
Gabriella zal op 22 september 2012 de 21-jarige leeftijd bereiken. Naar toepasselijk Nederlands recht zal daarmee de onderhoudsplicht van de vader van rechtswege eindigen.
2.5.
Het Hof houdt vast aan deze oordelen. Zij zijn ook in de onderhavige zaak toepasselijk. Het Hof gaat daarom ervan uit dat de zoon in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en dat naar ongeschreven regels van interregionaal privaatrecht het Nederlandse recht van toepassing is vanaf 26 juni 2013.
2.6.
Nederland kent niet een bepaling als het geciteerde artikel 1:395a lid 3 BWCur. In Nederland eindigt de alimentatieplicht van de ouder bij de 21-jarige leeftijd van het kind (artikel 1:395a lid BWNed). De zoon bereikt op 22 oktober 2014 de 21-jarige leeftijd. Het onderhavige geschil betreft dus – ervan uitgaande dat de zoon vooralsnog in Nederland blijft – de periode van 1 januari 2013 tot 22 oktober 2014, derhalve 22 maanden.
2.7.
De vader heeft een pensioen van NAf 2.400,= netto. Verder heeft hij inkomen uit een plantage. Hij heeft geen hypothecaire of huurlasten. Het Hof acht hem in staat het in de bestreden beschikking bepaalde bedrag van NAf 565,= te betalen
2.8.
De vader heeft, zo is ter zitting in hoger beroep gebleken, nog niets betaald, ofschoon de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad was. Het totaal door de vader verschuldigde over 22 maanden is: (22 x 565 =) NAf 12.430,=. Het Hof zal hem, met toepassing van artikel 1:402 lid 3 BWCur, toestaan dit bedrag met ingang van 1 september 2014 af te betalen in maandelijkse termijnen van NAf 700,=.
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigt. Het Hof zal de vader veroordelen tot betaling van NAf 565,= per maand, met ingang van 1 januari 2013 en eindigend op 22 oktober 2014, met dien verstande dat de vader gerechtigd is zijn schuld van NAf 12.430,= af te betalen in maandelijkse termijnen van NAf 700,= per maand met ingang van 1 september 2014.
2.10.
Gelet op artikel 880 lid 2 Rv behoeft de zoon geen toelating om kosteloos in hoger beroep te procederen.
2.11.
Gelet op de aard van de zaak worden de kosten van deze procedure gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt de door de uitkering van de vader aan de zoon ter voorziening in diens kosten van levensonderhoud en studie op NAf 565,= per maand, met ingang van 1 januari 2013 en eindigend op 22 oktober 2014;
- bepaalt dat de vader aan de zoon zijn schuld (van NAf 12.430,=) kan aflossen in maandelijkse termijnen van NAf 700,= met ingang van 1 september 2014;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, H.J. van Kooten en S. Verheijen, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.