ECLI:NL:OGHACMB:2014:38

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 september 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
KG 65640 – H 167/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot aanvaarding van vakbond als gesprekspartner in cao-kwesties

In deze zaak vorderde de vakbond SEU dat de naamloze vennootschap Kodela haar als gesprekspartner zou aanvaarden in kwesties met betrekking tot de naleving en uitleg van arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op haar leden. Het Gerecht in eerste aanleg (GEA) had dit verzoek afgewezen, met de overweging dat SEU niet als gesprekspartner hoefde te worden aanvaard, omdat de cao was gesloten met een andere vakbond. SEU ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het Hof oordeelde dat de uitsluiting van SEU als gesprekspartner in strijd was met het recht. Het Hof baseerde zich op de vakbondsvrijheid zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en concludeerde dat werknemers het recht hebben om hun belangen te laten behartigen door een vakbond naar keuze. Het Hof oordeelde dat Kodela niet voldoende zwaarwegende belangen had aangevoerd om de uitsluiting van SEU te rechtvaardigen. Het Hof vernietigde het bestreden vonnis en beval Kodela om SEU als gesprekspartner te aanvaarden in kwesties die de naleving en uitleg van arbeidsvoorwaarden betreffen, met een dwangsom voor eventuele overtredingen. De overige vorderingen van SEU werden afgewezen, en de kosten van de procedure werden gecompenseerd.

Uitspraak

Registratienrs. KG 65640 – H 167/14
Uitspraak: 23 september 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. de vereniging SINDICATO DI EMPLEADONAN DEN UTILIDAT,
2. [sub 2],
3. [sub 3],
gevestigd onderscheidenlijk wonend in Curaçao,
hierna gezamenlijk te noemen: SEU,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. K.A.M. Lasten,
tegen
1. de naamloze vennootschap KOMPANIA DI DISTRIBUSHON DI AWA I ELEKTRISIDAT DI KORSOU (Kodela) N.V.,
2. de naamloze vennootschap KOMPANIA DI PRODUKSHON DI AWA I ELEKTRISIDAT DI KORSOU (KAE) N.V.,
beide gevestigd in Curaçao,
hierna gezamenlijk te noemen: Kodela,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. W. ten Veen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met KG nummer 65640 van 2013 in kort geding gewezen en op 21 februari 2014 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
SEU heeft door indiening op 14 maart 2014, dus tijdig, van een akte van appel hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis. In een op 4 april 2014 ingediende memorie van grieven, met productie, heeft zij haar eis gewijzigd, drie grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3.
Kodela heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met (hoofdelijke) veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van SEU in de kosten.
1.4.
Op 12 augustus 2014, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3.Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan

Het GEA heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.

4.Beoordeling

4.1.
Grief 1 betreft het in hoger beroep gewijzigd petitum onder 1, waarin SEU, zijnde een vakbond met leden die werkzaam zijn bij Kodela, vordert dat het Hof Kodela beveelt, onder straffe van een dwangsom, SEU als gesprekspartner te aanvaarden in kwesties ter zake van naleving en uitleg van op leden van SEU van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden, ook indien dit de uitleg en naleving van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) betreft die is gesloten met een andere vakbond dan SEU.
4.2.
Het GEA (rov. 4.6) heeft de vraag of SEU als gesprekspartner moet worden aanvaard ter zake van een door een andere vakbond met Kodela gesloten cao, ontkennend beantwoord. Hiertegen richt grief 1 zich terecht.
4.3.
Voorop staat dat een ieder het recht heeft met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen (artikel 7 lid 1 van het
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens[EVRM]; uit artikel 8 van de
Staatsregeling van Curaçaovloeit niet iets anders voort). Ingevolge de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens omvat deze vakbondsvrijheid (‘trade union freedom’) onder meer ‘the right for a trade union to seek to persuade the employer to hear what it has to say on behalf of its members’ (EHRM Grote Kamer 9 juli 2013, Appl. no. 2330/99,
Sindicatul ‘Păstorul cel Nun’ v. Romania, § 135). Het Europese Hof overwoog in een eerdere zaak: ‘it is of the essence of the right to join a trade union for the protection of their interests that employees should be free to instruct or permit the union to make representations to their employer or to take action in support of their interests on their behalf. If workers are prevented from so doing, their freedom to belong to a trade union, for the protection of their interests, becomes illusory’ (EHRM 2 juli 2002, Appl. nos. 30668/96, 30671/96 and 30678/96,
Wilson, National Union of Journalists and others v. the United Kingdom, § 46).
4.4.
In het onderhavige geval eist SEU niet om toegelaten te worden tot onderhandelingen over een nieuwe cao. Evenmin verlangt SEU toelating tot onderhandelingen over aanpassing van de reeds bestaande, met de andere vakbond gesloten, cao (waarover HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4118,
NJ2007, 464,
AbvaKabo v. Kinderopvang). SEU wenst enkel de naleving van bestaande cao-bepalingen af te dwingen en in dat verband daarmee de uitleg van die bepalingen aan de orde te stellen. Het draait volgens SEU om de ‘vertegenwoordigingsbevoegdheid’ (pleitnotities mr. Braam in eerste aanleg, p. 1-2 en 3-4; memorie van grieven, p. 3-4); volgens SEU zijn veel werknemers uit onvrede overgegaan naar SEU; en SEU voelt zich geboycot (pleitnotities mr. Lasten in hoger beroep, p. 2).
4.5.
Kodela heeft niet zodanig zwaarwegende belangen aangevoerd dat beperking in dit geval van ‘the right for a trade union to seek to persuade the employer to hear what it has to say on behalf of its members’ (zie hierboven rov. 4.3) gerechtvaardigd is. Kodela stelt zich louter op het principiële standpunt dat met SEU niet hoeft te worden gepraat over de cao omdat deze door een andere vakbond is gesloten.
4.6.
Dit principiële standpunt is naar het in dit kort geding te geven voorlopig oordeel van het Hof onjuist. De cao-bepalingen gelden niet alleen voor de werknemers die lid zijn van de vakbond met wie de cao is gesloten. Door een incorporatiebeding in de individuele arbeidsovereenkomst gelden zij ook voor de werknemer die dat beding sluit. En als sluitstuk verplicht artikel 14 van de
Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomstKodela de cao-bepalingen die betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden ook in acht te nemen in arbeidsovereenkomsten met werknemers die niet aan de cao zijn gebonden.
4.7.
Het beroep van SEU op de vakbondsvrijheid en daarmee op voormeld ‘right for a trade union to seek to persuade the employer to hear what it has to say on behalf of its members’ volstaat in dit geval. Het Hof voegt ten overvloede toe dat SEU op grond van artikel 2:88 BW nakoming kan vorderen van bedongen rechten jegens en schadevergoeding aan een lid, tenzij dit lid zich daartegen verzet. SEU kan op grond van artikel 3:305a BW ook een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van de belangen van andere personen, voor zover haar de behartiging van deze belangen is toevertrouwd (zie HR 27 maart 1998,
NJ1998, 709,
FNV v. Kuypers BV, rov. 3.7). En SEU kan voorts een beroep doen op de nietigheid van artikel 12 van de
Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst, ook al was zij geen partij bij de cao (zie voornoemde uitspraak van de Hoge Raad inzake
FNV v. Kuypers BV, rov. 3.5).
4.8.
Het voorgaande brengt naar het voorlopig oordeel van het Hof mee dat de uitsluiting van SEU als gesprekspartner ter zake van de toepassing van de cao in strijd is met het recht en dat het gevraagde bevel – dat zich in hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot het opkomen voor de leden van SEU – gegeven kan worden.
4.9.
Grief 2, betreffende de vervoersvergoeding, bedoeld in artikel 5 van de SEU-cao (weergegeven in GEA rov. 2.2), faalt. Bij de uitleg van dit artikel 5 zijn daarvan de bewoordingen waarin deze bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de onderhavige bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.10.
Het GEA (rov. 4.12-4.14) is van deze maatstaf uitgegaan en heeft op basis daarvan een juiste uitleg gegeven van dit artikel 5. Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen van het GEA ter zake en maakt deze tot de zijne.
4.11.
Grief 3 betreft de nakoming van punt 2 van het Protocol van 14 mei 2012 (productie 9f bij inleidend verzoekschrift). De vordering ter zake is in eerste aanleg ingetrokken omdat Kodela toegezegd heeft punt 2 onverkort na te komen (GEA rov. 4.15). In hoger beroep betoogt SEU dat Kodela van deze toezegging is teruggekomen en enkel bereid is punt 4 van het Protocol na te komen. Kodela weerspreekt van de toezegging te zijn teruggekomen.
4.12.
De maatstaf voor de uitleg van dit Protocol is dezelfde als voor artikel 5 van de SEU-cao; zie hierboven rov. 4.9. Kodela heeft terecht aangevoerd dat punt 2 van het Protocol uitsluitend de jaren 2010 en 2011 betreft en niet (analogisch) ook het jaar 2012. Hierop stuit grief 3 af.
4.13.
Uit praktische overwegingen zal het bestreden vonnis geheel worden vernietigd. Het gevraagde bevel tot aanvaarding als gesprekspartner wordt gegeven, met maximering van de dwangsom, en de overige vorderingen worden afgewezen. Gelet op de uitkomst worden de kosten van deze procedure in beide instanties gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende in kort geding:
- beveelt Kodela SEU als gesprekspartner te aanvaarden in kwesties die naleving en uitleg van op leden van de SEU, zijnde werknemers van Kodela, van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden betreffen, ook indien dit de uitleg en naleving van cao-voorwaarden, gesloten door een andere vakbond doch wel van toepassing op de leden van SEU, betreft, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000,= per overtreding van dit bevel, met een maximum van NAf 100.000,=;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de kosten van deze procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer G.C.C. Lewin en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.