ECLI:NL:OGHACMB:2014:28

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
Ghis 59987/12 en 62881/13 – HAR 6/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Curaçaose rechter inzake gezag en hoofdverblijfplaats na internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De moeder, die in Curaçao woont, had hoger beroep ingesteld tegen een deelbeschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (GEA) die het Belgische arrest van 16 november 2012 erkende, waarin het gezag over het kind aan de vader was toegekend. De moeder was van mening dat de erkenning van het Belgische arrest niet terecht was en dat de Curaçaose rechter bevoegd was om te oordelen over het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind, dat inmiddels in Curaçao woonde.

De procedure begon toen de moeder met het kind van België naar Curaçao reisde, na een uitspraak van het Belgische Hof van Beroep dat het hoofdverblijf bij de moeder moest blijven. Het GEA had echter geen exequatur verleend voor het Belgische arrest, maar erkende het wel. De moeder stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, aangezien zij en het kind al geruime tijd in Curaçao woonden en het kind daar naar school ging.

Het Hof oordeelde dat, ondanks de eerdere kinderontvoering, het kind zijn gewone verblijfplaats in Curaçao had en dat de Curaçaose rechter bevoegd was om te beslissen over de verzoeken van de moeder inzake gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats. Het Hof vernietigde de bestreden beschikking van het GEA en wees alle verzoeken af, waarbij het belang van het kind als richtsnoer werd genomen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis 59987/12 en 62881/13 – HAR 6/14
Uitspraak: 27 mei 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[moeder],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk verweerster inzake 59987/12 (exequatur) en oorspronkelijk verzoekster inzake 62881/13 (gezag), thans appellante,
gemachtigde: mr. M.Th. Aanstoot,
tegen
[vader],
wonende in Zwitserland,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verzoeker inzake 59987/12 (exequatur) en oorspronkelijk verweerder inzake 62881/13 (gezag), thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. E. Bokkes en M. Peelen,
Partijen zijn de ouders van:
[kind], geboren op [datum] 2003 te Edegem, België,
hierna te noemen: het kind.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummers 59987 van 2012 en 62881 van 2013 gegeven en op 9 januari 2014 uitgesproken (deel)beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De moeder heeft in een op 19 februari 2014 ingekomen beroepschrift, met producties, hoger beroep ingesteld van voornoemde beschikking. Hierin heeft zij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking voor het gedeelte waarin het Belgische arrest wordt erkend zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, aan het arrest erkenning zal onthouden, althans de zaak zal verwijzen opdat deze opnieuw wordt behandeld op de voet van artikel 431 lid 2 Rv, althans de zaak zal behandelen op de voet van artikel 431 lid 2 Rv, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure in beide instanties.
1.3.
De vader heeft in een verweerschrift, met producties, ingekomen op 17 maart 2014, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking, althans ten aanzien van het gedeelte waarin het Belgische arrest wordt erkend.
1.4.
Op 3 april 2014 heeft de moeder, naar aanleiding van een dienstbrief van het Hof van 24 februari 2014, een contra-akte uitlating vermeend tussentijds appel ingediend.
1.5.
Op 8 april 2014 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. De moeder is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. De vader is niet verschenen, maar wel zijn twee gemachtigden. De moeder had tevoren producties ingezonden.
1.6.
Volgens afspraak hebben partijen op de rolzitting van 22 april 2014 pleitnota’s ingediend en op de rolzitting van 6 mei 2014 contra-aktes.
1.7.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

Het GEA heeft een deelbeschikking gegeven, zodat de moeder ontvankelijk is in haar tijdig ingesteld hoger beroep.

3.Beoordeling

3.1.
Het Belgische Hof van Beroep Antwerpen heeft in een arrest van 17 oktober 2011 het hoofdverblijf van het kind bij de moeder gelaten en een omgangsregeling ten behoeve van de vader vastgesteld, versterkt met dwangsommen. In september 2012 is de moeder met het kind van België naar Curaçao gereisd. Bij arrest van dit Hof van Beroep te Antwerpen van 16 november 2012 (bijlage bij de bestreden beschikking van het GEA) is kort gezegd de exclusieve uitoefening van het gezag over het kind toegekend aan de vader, het hoofdverblijf van het kind bij de vader bepaald en een omgangsregeling tussen het kind en de moeder vastgesteld.
3.2.
België en ook Zwitserland zijn aangesloten bij het
Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, Luxemburg 20 mei 1980 en het
Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, ’s-Gravenhage 25 oktober 1980 (Haags Kinderontvoeringsverdrag). Deze verdragen, die zijn goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden, hebben echter geen medegelding voor Curaçao.
3.3.
Het
Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen, ’s-Gravenhage 5 oktober 1961 (Haags kinderbeschermingsverdrag 1961) heeft wel gelding in Curaçao. België is er niet bij aangesloten.
3.4.
Tussen Curaçao en België bestaat geen (ander) bilateraal of multilateraal verdrag ter zake van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, bedoeld in artikel 985 Rv. Het GEA heeft derhalve terecht geweigerd een exequatur te geven.
3.5.
Het GEA heeft evenwel in de bestreden beschikking het Belgische arrest van 16 november 2012 erkend, in aanmerking genomen dat de Belgische rechter bevoegd was, dat het desbetreffende arrest is tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging en dat van strijd met de openbare orde geen sprake is, en een inhoudelijke behandeling van de gezagskwesties achterwege gelaten (rov. 2.13 en 2.17). Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.
3.6.
De moeder en het kind zijn inmiddels geruime tijd (binnenkort twee jaren) in Curaçao. Zij zijn ingeschreven in de Curaçaose basisadministratie persoonsgegevens (ter zitting heeft de moeder haar cedula, afgegeven op 29 oktober 2013, getoond). De moeder heeft hier te lande betaald werk en een woning waarin zij met het kind woont. Het kind, dat Nederlandstalig is, gaat hier te lande naar school (Schroederschool; een verklaring van de schooldirecteur is overgelegd). Al met al moet worden geoordeeld dat, ook al was sprake van een kinderontvoering (zonder dat een kinderontvoeringsverdrag van toepassing is), het kind thans zijn gewone verblijfplaats in Curaçao heeft.
3.7.
Artikel 1:253o BW luidt:
1.Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge de paragrafen 1, 2 en 2a en artikel 253n kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter in eerste aanleg worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.De rechter in eerste aanleg is eveneens bevoegd kennis te nemen van verzoeken tot wijziging van beslissingen inzake het gezag of samenhangend met gezag die door een buitenlandse autoriteit zijn gegeven na een in het buitenland tot stand gekomen echtscheiding of scheiding van tafel en bed, indien de minderjarige gewoon verblijf heeft hier te lande. Deze rechter is voorts bevoegd om in het gezag te voorzien of een met het gezag samenhangende beslissing te geven, indien de buitenlandse beslissing niet voor erkenning in aanmerking komt, dan wel indien na de echtscheiding of scheiding van tafel en bed zodanige beslissing niet is gegeven en de minderjarige gewoon verblijf heeft hier te lande.
3.8.
Uit het tweede lid van dit artikel – welk lid verband houdt met de inhoud van voornoemd Haags kinderbeschermingsverdrag 1961 – volgt dat, nu het kind inmiddels zijn gewone verblijfplaats in Curaçao heeft, de Curaçaose rechter bevoegd is kennis te nemen van een verzoek van de moeder om de ouders te belasten met het gezamenlijk gezag, waarbij de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar is, of dat het gezag aan haar alleen toekomt, aangenomen dat het Belgische arrest wordt erkend, of van een verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen, aangenomen dat het Belgische arrest niet wordt erkend.
3.9.
Het GEA zal, nu sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden,
ex nuncdienen te oordelen, rekening houdende met alle actuele feiten en omstandigheden, waarbij het belang van het kind en niet het laakbare gedrag van de moeder, voor zover vaststaand, richtsnoer is. Eventueel kan advies worden ingewonnen bij de Voogdijraad en kan het kind – dat inmiddels elf jaar is – worden gehoord.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking, waarin is aangenomen dat het GEA onbevoegd is op het (aangevulde) verzoek van de moeder te beslissen (rov. 2.17), moet worden vernietigd. Gebleken is in hoger beroep dat ter zake van het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind door de moeder opnieuw een zaak aanhangig is gemaakt bij het GEA. Het Hof zal daarom in de onderhavige zaak volstaan met afwijzing van alle verzoeken en de onderhavige beschikking doen toekomen aan het GEA.
3.11.
Gelet op de aard van de zaak worden de kosten gecompenseerd.

4.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- wijst de verzoeken in de twee gevoegde zaken af;
- draagt de griffier van het Hof op de onderhavige beschikking te doen toekomen aan het GEA; en
- compenseert de kosten van de procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en S. Verheijen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.