ECLI:NL:OGHACMB:2014:17
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- H.J. van Kooten
- F.J. Lourens
- M.C.B. Hubben
- Rechtspraak.nl
Beoordeling rechtsmacht in echtscheidingsprocedure tussen partijen met verschillende nationaliteiten
In deze zaak is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 maart 2014 tot een uitspraak gekomen in hoger beroep over de rechtsmacht van de Sint Maartense rechter in een echtscheidingsprocedure. De appellant, [x], heeft in hoger beroep beroep gedaan op de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 2 juli 2013 was uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of de Sint Maartense rechter rechtsmacht toekomt, wat afhankelijk is van de woonplaats of gewone verblijfplaats van de partijen in de twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 19 december 2012.
Het Hof heeft vastgesteld dat zowel de appellant als de geïntimeerde, [y], niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat de rechtsmacht van de Sint Maartense rechter is geregeld in artikel 814 lid 1, aanhef en sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel bepaalt dat de Sint Maartense rechter rechtsmacht heeft indien een van de echtgenoten gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift woonplaats of gewone verblijfplaats in Sint Maarten heeft. De appellant heeft gesteld dat hij al veel langer in Sint Maarten woont, maar het Hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen.
De appellant heeft een uittreksel uit de Basisadministratie van Sint Maarten overgelegd, maar het Hof concludeert dat dit niet voldoende is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk in Sint Maarten woonde. De geïntimeerde heeft daarentegen onweersproken gesteld dat zij en de appellant het grootste deel van het jaar in Frankrijk woonden. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij en/of de geïntimeerde in de relevante periode in Sint Maarten woonachtig waren.
Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van woonplaats of verblijfplaats in rechtsmachtkwesties in echtscheidingsprocedures.