ECLI:NL:OGHACMB:2014:17

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
E120/2012 ghis 64406 - H-13/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling rechtsmacht in echtscheidingsprocedure tussen partijen met verschillende nationaliteiten

In deze zaak is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 maart 2014 tot een uitspraak gekomen in hoger beroep over de rechtsmacht van de Sint Maartense rechter in een echtscheidingsprocedure. De appellant, [x], heeft in hoger beroep beroep gedaan op de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 2 juli 2013 was uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of de Sint Maartense rechter rechtsmacht toekomt, wat afhankelijk is van de woonplaats of gewone verblijfplaats van de partijen in de twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 19 december 2012.

Het Hof heeft vastgesteld dat zowel de appellant als de geïntimeerde, [y], niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat de rechtsmacht van de Sint Maartense rechter is geregeld in artikel 814 lid 1, aanhef en sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel bepaalt dat de Sint Maartense rechter rechtsmacht heeft indien een van de echtgenoten gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift woonplaats of gewone verblijfplaats in Sint Maarten heeft. De appellant heeft gesteld dat hij al veel langer in Sint Maarten woont, maar het Hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen.

De appellant heeft een uittreksel uit de Basisadministratie van Sint Maarten overgelegd, maar het Hof concludeert dat dit niet voldoende is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk in Sint Maarten woonde. De geïntimeerde heeft daarentegen onweersproken gesteld dat zij en de appellant het grootste deel van het jaar in Frankrijk woonden. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij en/of de geïntimeerde in de relevante periode in Sint Maarten woonachtig waren.

Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van woonplaats of verblijfplaats in rechtsmachtkwesties in echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

Registratienummer: E120/2012 ghis 64406 - H-13/13
Uitspraak: 28 maart 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellant],
stellende te wonen in Sint Maarten,
hierna ook te noemen: [x],
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. J. Veen,
tegen
[geïntimeerde],
stellende te wonen in Frankrijk,
hierna ook te noemen: [y],
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.C.M. Vogelpoel.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen op 2 juli 2013 uitgesproken beschikking.
1.2 [
x] is bij op 26 juli 2013 ingekomen verzoekschrift, met producties, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn verzoek alsnog zal toewijzen, althans de zaak zal terugwijzen naar het GEA, met veroordeling van [y] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in appel.
1.3
Op 22 januari 2014 heeft [y] een verweerschrift, met producties, ingediend. Haar conclusie houdt in dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [x] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in appel.
1.4
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van het Hof op 28 februari 2014 in Sint Maarten. [x] noch [y] is daar verschenen. Wel verschenen zijn mr. L.G.J. Berman, die occupeerde voor de gemachtigde van [x], en de gemachtigde van [y]. De gemachtigden hebben gepleit, mr. Berman overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities, met op voorhand verstuurde producties. Voorts hebben de gemachtigden op elkaars stellingen gereageerd en vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1 [
x] heeft bij op 19 december 2012 ingediend verzoekschrift echtscheiding, althans scheiding van tafel en bed verzocht. Bij de beschikking waarvan beroep heeft het GEA geoordeeld dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 814 lid 1, aanhef en sub b, Rv en het GEA geen rechtsmacht toekomt nu [x] noch [y] woon- of verblijfplaats als bedoeld in die bepaling in Sint Maarten heeft. Tegen dit oordeel keert zich het hoger beroep.
2.2
Tussen [x] en [y] is niet in geschil dat zij niet de Nederlandse (maar de Franse) nationaliteit bezitten. Ingevolge artikel 814 lid 1, aanhef en sub b, Rv komt met betrekking tot echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed de Sint Maartense rechter rechtsmacht toe indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift een van de echtgenoten sedert twaalf maanden woonplaats of gewone verblijfplaats in Sint Maarten heeft. De vraag is derhalve of [x] en/of [y] in de twaalf maanden voorafgaand aan 19 december 2012 woonplaats of gewone verblijfplaats had(den) in Sint Maarten. Volgens artikel 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede en bij gebreke daarvan ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
2.3 [
x] stelt al veel langer dan de in artikel 814 lid 1, aanhef en sub b, Rv bedoelde termijn van twaalf maanden in Sint Maarten te wonen, op het adres [adres]. Daartoe doet hij onder andere een beroep op een uittreksel uit de Basisadministratie van Sint Maarten van 19 december 2012 waarin met betrekking tot [x] als vestigingsdatum te Sint Maarten is opgenomen 20 juni 1983 en als woonadres [adres] (productie 5 bij beroepschrift). Het in de basisadministratie bekende adres hoeft echter niet de (daadwerkelijke) woonplaats of verblijfplaats te zijn. [y] stelt als zodanig onweersproken dat zij en [x] het grootste gedeelte van het jaar in hun echtelijke woning in Draguigan (Var) in Frankrijk woonden, totdat [x] haar in oktober 2012 de toegang tot die woning heeft ontzegd. Deze stelling vindt in zoverre steun in de op 28 december 1999 opgemaakte huwelijksakte dat daarin is vermeld dat [x] en [y] hun domicilie (‘domicilié(e)’) in Draguignan hebben (productie 1 bij verweerschrift in hoger beroep); en in het ‘contrat de mariage’ van 28 november 1999 is ten aanzien van zowel [x] als [y] vermeld dat zij in Draguignan verblijven (‘demeurant à Draguignan’; productie 1 bij akte van 10 juni 2013). Voorts voert [y] onweersproken aan dat de woning op het adres waarop zij in de basisadministratie staat ingeschreven, te weten [adres] (productie 16 bij beroepschrift) te Almond Grove, al jaren wordt verhuurd. Uit het partijdebat omtrent de vraag of de woning te Almond Grove als echtelijke woning (heeft) gediend, leidt het Hof af dat dit dezelfde woning betreft als waarvan [x] stelt daarin al jaren te hebben gewoond. [x] heeft niet toegelicht hoe hij in de woning te Almond Grove heeft kunnen blijven wonen toen die woning werd verhuurd.
2.4
Uit de overige bescheiden die [x] in het geding heeft gebracht, kan naar het oordeel van het Hof, mede gelet op de hierboven aangehaalde stellingen van [y], evenmin zonder meer worden afgeleid, ook niet in onderling verband beschouwd, dat hij en/of [y] in de twaalf maanden voorafgaand aan 19 december 2012 (daadwerkelijk) woonplaats of gewone verblijfplaats had(den) in Sint Maarten. Voor een groot aantal van deze bescheiden volgt dit overigens reeds uit de omstandigheid dat zij geen betrekking hebben op de litigieuze periode, terwijl genoegzaam kan worden aangenomen dat het feit dat [x] kennelijk belastingplichtig was in Sint Maarten en de Franse fiscus [y] in Sint Maarten heeft aangeschreven, samenhangt met de omstandigheid dat zij beiden in Sint Maarten staan ingeschreven.
2.5 [
x] heeft daarom onvoldoende (onderbouwd) gesteld dat hij en/of [y] in de twaalf maanden voorafgaand aan 19 december 2012 (daadwerkelijk) woonplaats of gewone verblijfplaats had(den) in Sint Maarten. Daarbij neemt het Hof verder nog in aanmerking dat [x] niet heeft gesteld dat de woning in Almond Grove de plaats is waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren en dat die woning de plaats is waar hij regelmatig ’s nachts slaapt (welke laatstgenoemde omstandigheid ter bepaling van iemands woonstede blijkens de wetsgeschiedenis van de Nederlandse pendant van artikel 1:10 BW van alle relevante omstandigheden de grootste betekenis toekomt).
2.6
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep geen doel treft. De beschikking waarvan beroep zal worden bevestigd. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking van 2 juli 2013;
compenseert de proceskosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, F.J. Lourens en M.C.B. Hubben, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 28 maart 2014.