ECLI:NL:OGHACMB:2014:123

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
Ghis 62070 – AR 237/10 - H 150/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden in een civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen de naamloze vennootschap Cupecoy Village Real Estate N.V. De appellanten, oorspronkelijk eisers in conventie en gedaagden in reconventie, hebben hun vordering in hoger beroep ingediend na een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De procedure in eerste aanleg omvatte verschillende uitspraken, waaronder een rolbeschikking en een tussenvonnis, die als basis dienden voor het hoger beroep. De appellanten hebben grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van het GEA en verzocht om vernietiging van dit vonnis, met toewijzing van hun vordering en afwijzing van de vordering van Cupecoy.

Cupecoy heeft in haar memorie van antwoord een incidentele vordering tot zekerheidsstelling ingediend, waarbij zij verzocht om zekerheid van de appellanten voor de proceskosten. Het Hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep faalt. Het Hof heeft zich aangesloten bij het oordeel van het GEA over de wanprestatie van de appellanten en heeft vastgesteld dat de contractuele bepalingen in het koopcontract, met name de artikelen over levering en betaling, niet zijn nageleefd. Cupecoy heeft het contract ontbonden en het Hof heeft geoordeeld dat de bedingen in het contract niet onredelijk bezwarend zijn voor de appellanten.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat het niet noodzakelijk was om na de herstellingen een nieuw 'certificate of completion' te verkrijgen. De appellanten hebben niet voldoende bewijs geleverd voor hun stelling dat er substantiële gebreken waren. Het Hof heeft de beslissing van het GEA bevestigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAf 9.300 aan gemachtigdensalaris en NAf 310,50 aan verschotten. De uitspraak is gedaan op 29 augustus 2014 in Sint Maarten.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2014 VONNIS NO.
Registratienrs. Ghis 62070 – AR 237/10 - H 150/13
Uitspraak: 29 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
1. [APPELLANT sub 1],
2. [APPELLANT sub 2],
in dezen woonplaats gekozen hebbende ten kantore van hun gemachtigde,
hierna te noemen: [appellanten],
oorspronkelijk eisers in conventie en gedaagden in reconventie, thans appellanten,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
tegen
de naamloze vennootschap CUPECOY VILLAGE REAL ESTATE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Cupecoy,
oorspronkelijk gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.G.J. Berman.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met AR nummer 237 van 2010 gewezen en op 25 januari 2011 uitgesproken rolbeschikking, het op 20 september 2011 uitgesproken tussenvonnis en het op 7 februari 2012 uitgesproken eindvonnis. De inhoud van deze uitspraken geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellanten] is bij
akte van appel, ingekomen op 6 maart 2012, derhalve tijdig, in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis (met tussenvonnis). In een op 17 april 2012 ingediende
memorie van grieven, met producties, heeft hij vijf grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vordering zal toewijzen en de vordering van Cupecoy zal afwijzen, kosten rechtens.
1.3.
Cupecoy heeft in een
memorie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot zekerheidsstelling (ex 122 Rv), met producties, gevorderd dat [appellanten] zekerheid stelt als bedoeld in artikel 122 lid 1 Rv (cautio iudicatum solvi), het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof [appellanten] beveelt zekerheid te stellen voor alle proceskosten, thans begroot op NAf 15.500,=, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
1.4.
Op 8 november 2013, de nader voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben beide gemachtigden pleitaantekeningen overgelegd. Beide gemachtigden hebben tevoren producties ingezonden.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3.Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan

Het GEA heeft in het tussenvonnis van 20 september 2011 onder 2 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.

4.Incidentele vordering

Cupecoy heeft de incidentele vordering tot zekerheidsstelling niet separaat onder de aandacht van het Hof gebracht. Thans heeft zij daarbij geen belang meer. Overigens heeft [appellanten] in eerste aanleg gesteld in Saint Martin te wonen; het GEA is daarvan ook uitgegaan en Cupecoy heeft niet gesteld dat dit onjuist is. Het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 (
Convention on civil procedure,The Hague, 1st of March, 1954), waarbij zowel Sint Maarten als Frankrijk zijn aangesloten, staat aan toewijzing van de vordering in de weg.

5.Beoordeling

5.1.
Het hoger beroep faalt. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het GEA omtrent de wanprestatie van [appellanten] en maakt dit tot het zijne. Afgezien van dwingend recht geldt hier een contractuele regeling. Artikel 11, in verbinding met artikel 8 onder b, van het koopcontract (productie 1 bij inleidend verzoekschrift) maakt het tijdstip van levering en betaling van de resterende koopprijs uitsluitend afhankelijk van een ‘certificate of completion’ uitgegeven door de ‘Quantity Surveyor’, van wie gesteld noch gebleken is dat hij niet onafhankelijk is van partijen, en dus niet van goedkeuring door een door [appellanten] eenzijdig ingeschakelde deskundige. Zie ook de eerste zin van artikel 10: ‘Construction of the Unit shall be deemed completed for all purposes upon the issuance of a Certificate of Completion by the Quantity Surveyor.’
5.2.
Artikel 17 van het koopcontract (onder het hoofd ‘Default by the Buyer’) regelt de gevolgen van wanprestatie in dezen van [appellanten], waaronder de mogelijkheid van ontbinding door Cupecoy. Cupecoy heeft ontbonden. Ingevolge artikel 18 (onder hetzelfde hoofd) komt in beginsel al het vrijgegeven door [appellanten] bij de ‘Escrow Agent’ gestorte geld toe aan Cupecoy. Het is, afgezien van de mogelijkheid van matiging ingevolge artikel 6:94 BW, alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking genomen (inclusief de bevindingen van [appellanten]s partijdeskundige [productie 4 bij inleidend verzoekschrift], die overigens tot herstellingen hebben geleid), niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat Cupecoy zich op deze bedingen beroept. Evenmin kan worden gezegd dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding jegens [appellanten] die niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
5.3.
Het was niet noodzakelijk dat na de herstellingen die hebben plaatsgevonden opnieuw een ‘certificate of completion’ werd uitgegeven door de ‘Quantity Surveyor’.
5.4. ‘
‘Default by the Seller’ is niet komen vast te staan, zodat artikel 19 van het koopcontract niet van toepassing is. [appellanten] heeft niet voldoende concreet aangeboden te bewijzen dat, ondanks het vermoeden van de eerste zin van artikel 10 (zie hiervóór rov. 5.1 slot), substantiële gebreken aanwezig waren.
5.5. [
[appellanten] doet beroep op de 50%-regeling van artikel 18 van het koopcontract, maar deze regeling heeft betrekking op niet vrijgegeven geld dat ingevolge artikel 8
onder bis gestort. In casu gaat het enkel om de US$ 112,500.00 die ingevolge artikel 8
onder ais gestort en waarvan beide partijen kennelijk aannemen dat dit geld ten behoeve van Cupecoy is vrijgegeven (volgens de memorie van antwoord, onder 2, heeft Cupecoy ter uitvoering van het vonnis van het GEA ook ruim US$ 33.000,= teruggegeven).
5.6.
Artikel 18 geldt als boetebeding, ook al wordt gesproken van ‘liquidated damages’ (artikel 6:91 BW). Het artikel bepaalt dat Cupecoy in beginsel het gehele vrijgegeven bedrag mag behouden, ook al is de werkelijke schade lager.
5.7.
Cupecoy heeft niet incidenteel geappelleerd, zodat moet worden uitgegaan van het oordeel van het GEA dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de bedongen boete wordt gematigd (artikel 6:94 lid 1 BW). Naar het oordeel van het Hof is matiging tot een lager bedrag dan waartoe het GEA is gekomen niet op haar plaats, zodat de beslissing van het GEA op dit punt moet worden bevestigd.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [appellanten] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Cupecoy gevallen en tot op heden begroot op NAf 9.300,= aan gemachtigdensalaris en NAf 310,50 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en E.M. van der Bunt, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2014 in Sint Maarten uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.