ECLI:NL:OGHACMB:2014:119

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
HLAR 64027/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en procesbelang bij niet uitgesproken proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu had dit verzoek afgewezen, waarna de appellant in beroep ging. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde het beroep ongegrond. De appellant stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. Het Hof behandelde de zaak op 7 april 2014. De appellant betoogde dat het Gerecht had miskend dat hij, indien hij tegen de uitspraak op het beroep tegen het uitblijven van een beschikking hoger beroep had ingesteld, dit hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn verklaard wegens het ontbreken van belang. Het Hof overwoog dat de in artikel 52, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar AUA) aan de rechter toegekende bevoegdheid slechts van toepassing is in gevallen waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. Aangezien het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, was er geen grondslag voor een proceskostenveroordeling. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van het Gerecht. De zaak werd terugverwezen naar het Gerecht om de behandeling te hervatten in de stand waarin deze zich bevond. Het Hof gelastte ook de terugbetaling van het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

HLAR 64027/13
Datum uitspraak: 23 mei 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 april 2013 in zaak nr. Lar nr. 2531 van 2012 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij brief van 30 november 2011 heeft appellant de minister verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand.
Bij beslissing van 26 januari 2012 heeft de minister dat verzoek afgewezen.
Bij beschikking van 11 juli 2012 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 april 2013 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014.

Overwegingen

Bij beschikking van 8 oktober 2008 heeft de minister geweigerd appellant een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.
Daartegen heeft appellant bij brief van 19 november 2008 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellant bij brief van 28 april 2009 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 september 2009 in zaak nr. Lar nr. 1215 van 2009 heeft het Gerecht dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.
Het Gerecht heeft overwogen dat, nu appellant bij het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar om vergoeding van proceskosten heeft verzocht, dat beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat daarbij een proceskostenveroordeling ten gunste van appellant is uitgesproken en appellant daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, het verzoek van 30 november 2011 om vergoeding van de in die procedure gemaakte kosten voor rechtsbijstand niet voor toewijzing vatbaar is.
Appellant betoogt dat het Gerecht aldus heeft miskend dat, indien hij tegen de uitspraak op het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar hoger beroep zou hebben ingesteld, dat hoger beroep wegens het ontbreken van belang daarbij niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Onder deze omstandigheden bestond voor hem, om vergoeding van gemaakte kosten voor rechtsbijstand te verkrijgen, geen andere mogelijkheid dan daartoe het afgewezen verzoek in te dienen, aldus appellant.
3.1.
Ingevolge artikel 52, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak, voor zover thans van belang, kan de rechter tevens bepalen dat het bestuursorgaan wordt verplicht tot betaling van een vergoeding aan de wederpartij.
3.2.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat, indien appellant van oordeel was dat het Gerecht op het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, hij daartegen hoger beroep had kunnen instellen. Er is geen reden om aan te nemen dat geoordeeld zou worden dat hij daarbij geen belang heeft. Nu het Gerecht het tegen het uitblijven van een beschikking op het door appellant tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar ingestelde beroep bij de uitspraak van 16 september 2009 niet‑ontvankelijk heeft verklaard en het beroep derhalve niet tot vernietiging van de daarbij bestreden beschikking heeft geleid, bestond echter geen grondslag voor toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Lar. De in die bepaling aan de rechter toegekende bevoegdheid ziet naar zijn aard slechts op gevallen, waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. In artikel 52, tweede lid, van de Lar is dan ook geen exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling neergelegd, in het geval het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op bezwaar, na het geven van een beschikking op dat bezwaar, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.1.
Ingevolge artikel 53d, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, doet het Hof, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen het Gerecht had behoren te doen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien het Gerecht de
niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkheidsverklaring, het beroepschrift naar het Gerecht terugverwezen om te worden hervat in de stand, waarin de behandeling zich bevond.
In de memorie van toelichting bij de Landsverordening van
19 mei 2003 houdende wijziging van de Lar (AB 1993 no. 45) (invoering hoger beroep, AB 2003, no. 32) is op p. 2 vermeld dat toetsing van rechterlijke beslissingen door een andere rechterlijke instantie moet worden beschouwd als een onmisbare basis om tot verantwoorde en afgewogen oordelen te komen. Aldus heeft de verordeninggever kennelijk beoogd dat een inhoudelijke beoordeling van een zaak in beginsel steeds in twee rechterlijke instanties plaatsvindt.
Nu het Gerecht niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift is toegekomen, acht het Hof voormelde bepaling van overeenkomstige toepassing en zal het het beroepschrift daarom naar het Gerecht terugverwijzen, opdat dit de behandeling van de zaak hervat in de stand waarin deze zich bevond. Het dient de zaak te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
6.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 april 2013 in zaak nr. Lar nr. 2531 van 2012;
III.
wijstde zaak naar het Gerecht
terug;
IV.
gelastdat het land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijf en zeventig gulden)
teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,