Uitspraak
Uitspraak: 7 november 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
de erfgenamen van [de erven 1],
hierna ook te noemen: [de erven 1],
reconventie,
voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx,
de erfgenamen van [de erven 2],
hierna ook te noemen: [de erven 2],
thans geïntimeerden in het principaal hoger beroep, tevens appellanten in het
voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. S.R. Bommel en C.A. Peterson.
1.Het verdere verloop van de procedure
tussenvonnis van het Hof van die datum. De bij dat tussenvonnis gelaste comparitie
ter plaatse heeft plaatsgehad op 13 december 2013, waarvan een proces-verbaal is
opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is de zaak naar de rol
verwezen voor akte uitlating regeling. Op een nadere rolzitting hebben de erven
Remou een akte uitlating regeling genomen. Vonnis is nader bepaald op heden.
2.De verdere beoordeling
gewijzigde eis een aantal keren "meetbrief nr. 457 van 1994" vermeld. Zulks
kennelijk in navolging van het gewijzigde petitum in de memorie van grieven. Tussen
partijen staat echter vast dat meetbrief [nummer] op het litigieuze perceel
de conclusie van antwoord. Het Hof begrijpt dan ook dat in het petitum het jaartal
1996 bedoeld is, en herstelt bij deze de vermelding in het tussenvonnis aldus dat daar
1996 moet worden gelezen.
bij de memorie van grieven hun eis gewijzigd. [de erven 2] hebben
daartegen bezwaar gemaakt onder aanvoering van het argument dat de eis wijziging
niet op de bij wet voorgeschreven wijze is geschied. Verder zijn [de erven 2]
inhoudelijk op de gewijzigde vordering ingegaan. Gelet op deze gang van zaken en nu
de eiswijziging wel op de bij de wet voorgeschreven wijze is geschied en gesteld noch
gebleken is dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal
het Hof de wijziging toestaan en recht doen op de gewijzigde eis.
onderhavige procedure heeft ingezet, [naam A], niet blijkt dat hij [de erven 1]
rechtsgeldig en deugdelijk vertegenwoordigt. Dit exceptief verweer
gaat niet op. [de erven 1] hebben immers te kennen gegeven dat [naam A]
procedeert als deelgenoot namens de gemeenschap en ingevolge
artikel 3:171 BW is iedere deelgenoot daartoe bevoegd, terwijl het feit dat hij
deelgenoot is voldoende blijkt uit de als productie 1 bij conclusie van repliek in
conventie overgelegde stamboomverklaring.
sprake is van een onzekere grens en er daarom geen plaats is voor een vordering tot
grensbepaling.
mededelingen van partijen aldaar en de uitleg van de medewerkers van het Kadaster
aldaar blijkt dat het geschil wordt bepaald door de vraag of de grens tussen de
gronden van partijen loopt langs de westelijke perceelgrens (standpunt [de erven 1])
of langs de oostelijke perceelgrens (standpunt [de erven 2]) van het perceel
beschreven in meetbrief [nummer] (productie 1 conclusie van antwoord).
Volgens [de erven 1] maakt dat perceel - een langwerpige, schuin gelegen strook
grond lopend van de bovenkant van de heuvel tevens de grens met de Franse kant (de
noordelijke perceelgrens) tot de [straatnaam] bij de onderkant van de heuvel (de
zuidelijke perceelgrens) - deel uit van hun ten oosten gelegen gronden en volgens de
[de erven 2] maakt deze deel uit van de aan hen toebehorende ten westen gelegen
gronden (zie ook de aan het proces-verbaal van comparitie gehechte afschriften van
de kaarten waarvan de medewerkers van het Kadaster zich bij de comparitie hebben
bediend). Anders gezegd is de vraag of deze strook grond verder naar het westen
geprojecteerd had moeten worden, en wel een breedte van die strook verder. Het gaat
immers om de grens tussen de gronden verkregen bij de scabinale akte van 8 mei
1867 ([de erven 2]) en de gronden verkregen bij scabinale akten van 14 augustus
1866 nrs. 18 en 19 ([de erven 1]).
meetbrief [nummer] nader omschreven lijnen, maar omdat het er twee zijn
en het perceel waarop die meetbrief betrekking heeft deel uitmaakt volgens de erven
Remou van hun gronden en volgens de [de erven 1] van hun gronden, is er sprake
van een onzekere grens.
c.q. brief van het Kadaster van 7 mei 2008, 1 juli 2009 en 7 februari 2011 (producties
2 en 3 inleidend verzoekschrift en productie 2 conclusie van repliek), alsmede de
nadere toelichting van de medewerkers van het Kadaster bij de comparitie ter plaatse,
blijkt helder dat meetbrief [nummer] destijds verkeerd is opgemaakt en
westelijker geprojecteerd had moeten worden, en wel zodanig dat de oostelijke
perceelgrens had moeten lopen waar in die meetbrief de westelijke perceelgrens is
geprojecteerd. Aldus kan worden geconstateerd dat het perceel met meetbrief no. 457
van 1996 deel uitmaakt van de onroerende zaak toebehorend aan [de erven 1]. Nu
het perceel met meetbrief [nummer 3], waarop de woning van "de oude dame"
staat, deel uitmaakt van het perceel met meetbrief [nummer] kan eveneens
worden vastgesteld dat die woning is gebouwd op de onroerende zaak toebehorend
aan [de erven 1].
omdat ingevolge artikel 5:47 lid 2 BW het wettelijke vermoeden dat de bezitter de
eigenaar is niet geldt in het onderhavige geval. De vraag waaruit de bezitsdaden
hebben bestaan voor het overgrote gedeelte van het perceel met meetbrief no. 457 van
1996 - naar de waarneming van het Hof een vol begroeid stuk natuur dat niet wordt
gebruikt (het gehele perceel behalve het perceel waarop de woning van de oude dame
staat (meetbrief [nummer 3])) - behoeft dus niet meer te worden beantwoord.
[straatnaam] toebehorende gronden (producties 2 en 3 conclusie van antwoord) treft
geen doel, nu daaruit niets blijkt omtrent de ligging en de afgrenzing van het litigieuze
perceel omschreven in meetbrief [nummer].
geen stand kan houden. Het gevorderde onder 1 en 2 van het gewijzigde petitum zal
worden toegewezen, op de wijze als in het dictum vermeld. Het onder 3 primair
gevorderde kan niet worden toegewezen, nu het Hof niet een meetbrief kan
vernietigen, alleen al niet omdat het geen rechtshandeling betreft verricht door een
partij bij deze procedure. Het onder 3 subsidiair gevorderde zal evenmin toegewezen
worden omdat de inschrijving van dit vonnis in de openbare registers ingevolge
artikel 3:17 BW van rechtswege mogelijk is en daarvoor geen rechterlijke machtiging
is vereist.
ingesteld is vervuld, faalt gezien de nauwe samenhang op grond van het slagen van
het principaal appel.
in eerste aanleg en in hoger beroep van [de erven 1] worden veroordeeld.
Het Hof:
westelijke perceelgrens van het perceel beschreven in meetbrief [nummer];
en [nummer] deel uitmaken van de onroerende zaak toebehorend aan [de erven 1]
;
- in eerste aanleg: NAf 450,- aan griffierecht, NAf 214,50 aan oproepingskosten
- in principaal en incidenteel hoger beroep: Naf 900,- aan griffierecht, NAf 499,-
leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van
het Hof in Sint Maarten in-tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 7
november 2014. /