ECLI:NL:OGHACMB:2014:107

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
HLAR 64946/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing voor bedrijfsmatig personenvervoer door shuttleservice van supermarkt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek van F. [naam] Supermarket B.V. om ontheffing te verkrijgen voor het bedrijfsmatig vervoeren van personen met een shuttleservice naar en van haar supermarkt. De minister heeft de ontheffing geweigerd op basis van de Eilandsverordening personenvervoer, die bepaalt dat dergelijk vervoer alleen met een vergunning of ontheffing mag plaatsvinden. Het Gerecht had eerder geoordeeld dat de shuttleservice geen bedrijfsmatig vervoer was, maar het Hof oordeelt nu dat dit wel het geval is, aangezien het vervoer ten behoeve van de exploitatie van de supermarkt plaatsvindt en de kosten daarvan worden gedekt uit die exploitatie.

Het Hof concludeert dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de shuttleservice geen tegen vergoeding bedrijfsmatig vervoer is. Het hoger beroep van de minister is gegrond, en de uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Het Hof zal de beschikking van de minister opnieuw beoordelen aan de hand van de beroepsgronden die door [naam] zijn ingediend. De minister heeft verder betoogd dat het aantal te verlenen vergunningen beperkt is en dat er geen bijzondere behoefte aan de shuttleservice bestaat, omdat het reguliere openbaar vervoer aan de vraag kan voldoen. Het Hof oordeelt dat de minister zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd en dat de afwijzing van de ontheffing terecht is.

De zaak eindigt met de beslissing dat het hoger beroep gegrond is, de eerdere uitspraak wordt vernietigd en het beroep van [naam] ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 64946/14
Datum uitspraak: 15 december 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 20 maart 2014 in zaak nr. Lar 2013/64946 in het geding tussen:
de besloten vennootschap [naam] Supermarket B.V.
en
de minister.
Procesverloop
Bij ongedateerde beschikking heeft de minister een verzoek van F. [naam] Supermarket B.V. (hierna: [naam]) om haar krachtens artikel 15 van de Eilandsverordening personenvervoer ontheffing te verlenen van het verbod om tegen vergoeding met een motorrijtuig personen te vervoeren afgewezen.
Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft het Gerecht het door [naam] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[naam] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar de minister, vertegenwoordigd door mrs. L.M. Virginia en E. van Veen, beiden advocaat, en R. Cristina, werkzaam in dienst van het land, en [naam], vertegenwoordigd door mr. K.A.M. Lasten, ook advocaat, en K. [naam], directeur van [naam], zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening personenvervoer (hierna: de Eilandsverordening) mag het bedrijfsmatig vervoeren of doen vervoeren van personen met motorrijtuigen op de voor het openbaar vervoer openstaande weg tegen vergoeding slechts geschieden krachtens een vergunning ingevolge artikel 3 of krachtens een hulpbestuurderskaart ingevolge artikel 12b, benevens een bepaalde vergunning ingevolge artikel 3 of krachtens een ontheffing ingevolge artikel 15.
Ingevolge artikel 6 bedraagt het ten hoogste aantal voor de exploitatie van een kleine autobus uit te geven vergunningen driehonderdzestig, voor die van een middelgrote autobus veertig, voor die van een taxi tweehonderd en voor die van een toerwagen vijftien.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kunnen door de minister in bijzondere gevallen ontheffingen worden verleend voor het exploiteren van motorrijtuigen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan de ontheffing worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken, indien zulks in het algemene vervoersbelang wenselijk is.
De minister betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat, nu [naam] met haar shuttleservice personen naar en van haar supermarkt vervoert, zij dit vervoer in het kader van die onderneming verricht en het reeds daarom bedrijfsmatig vervoer is, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening.
2.1. Niet in geschil is dat [naam] met haar shuttleservice personen naar en van haar supermarkt vervoert. Zij beoogt daarmee, naar zij ter zitting heeft doen verklaren, toeristen, ouderen en gehandicapten eenvoudiger boodschappen te laten doen. Dit vervoer vindt aldus plaats ten behoeve van de exploitatie van die supermarkt en heeft daarmee een bedrijfsmatig karakter, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening. Aannemelijk is voorts dat de kosten van de shuttleservice worden gedekt uit die exploitatie en [naam] aldus enige vergoeding ontvangt van die kosten. Het is onder die omstandigheden naar het oordeel van het Hof onmiskenbaar in strijd met doel en strekking van genoemd artikel 2, eerste lid, om het daarin vervatte verbod op het onderhavige vervoer niet van toepassing te achten. Het Gerecht heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de shuttleservice van [naam] geen tegen vergoeding bedrijfsmatig vervoeren of doen vervoeren, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening, is. In zoverre slaagt het betoog.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof de beschikking van de minister beoordelen aan de hand van de daartegen door [naam] in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die na het voorafgaande nog bespreking behoeven.
4. Dat de beschikking ongedateerd is en, naar [naam] stelt, niet op behoorlijke wijze aan haar is uitgereikt, biedt, wat daar verder van zij, geen grond voor het oordeel dat die daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
5. Aan de afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat artikel 6 van de Eilandsverordening het aantal te verlenen vergunningen tot de daar vermelde maximale aantallen beperkt. Voorts mag het verlenen van ontheffingen niet tot uitholling van de daarin geregelde beperking van het maximaal totaal aantal te verlenen vergunningen leiden. Het vervoer van personen die van de shuttleservice van [naam] gebruik maken kan ook met andere middelen van openbaar vervoer verzorgd worden en het aanbod van openbaar vervoer is niet zodanig beperkt, dat daarmee niet aan die vraag kan worden voldaan. Het betreft daarom geen bijzonder geval, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Eilandsverordening, dat verlening van de door [naam] gevraagde ontheffing zou rechtvaardigen, aldus de minister.
6. [naam] betoogt dat de minister zijn oordeel dat het shuttlevervoer geen bijzonder geval, als bedoeld in artikel 15 van de Eilandsverordening, betreft, daarmee onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Met name heeft de minister niet toereikend gemotiveerd dat het algemeen vervoersbelang zwaarder heeft te wegen dan dat van haar bij het bieden van gelegenheid aan toeristen, ouderen en gehandicapten om gemakkelijker boodschappen te kunnen doen, aldus [naam].
6.1. Dat betoog faalt. Volgens het gevoerde beleid, zoals onweersproken uiteengezet ter terechtzitting, wordt ontheffing krachtens artikel 15 van de Eilandsverordening slechts verleend in die gevallen waarin een bijzondere behoefte aan vervoer bestaat, waaraan niet door het reguliere personenvervoer, zoals dat met het vergunningenstelsel in de Eilandsverordening is geregeld, zoals bijvoorbeeld aangepast gehandicaptenvervoer of leerlingenvervoer, kan worden voldaan. Nu artikel 15 spreekt van bijzondere gevallen valt dat restrictieve beleid, gelet op de daarbij aan de minister toekomende beleidsvrijheid, naar het oordeel van het Hof binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. [naam] heeft voorts de door de minister aan de weigering ten grondslag gelegde omstandigheid dat het vervoer van personen die van de shuttleservice gebruik maken ook met het reguliere personenvervoer verzorgd kan worden en het aanbod daarvan niet zodanig beperkt is, dat aan die vraag niet kan worden voldaan, niet gemotiveerd weersproken. Hetgeen [naam] heeft aangevoerd, geeft reeds daarom geen grond voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het shuttlevervoer, voor het uitvoeren waarvan [naam] de ontheffing heeft gevraagd, geen bijzonder geval, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Eilandsverordening, betreft.
7. [ [naam] betoogt verder dat verschillende duikscholen, restaurants en andere ondernemingen, die evenzeer gratis shuttleservices aanbieden en evenmin over een vergunning of ontheffing beschikken, daarop niet door de minister worden aangesproken.
7.1. Dit betoog betreft niet de afwijzing van het verzoek om ontheffing, maar het vermeend niet handhavend optreden in de door [naam] bedoelde gevallen. Het biedt reeds daarom geen grond voor het oordeel dat hij haar die ontheffing niet mocht weigeren.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 20 maart 2014 in zaak nr. Lar 2013/64946;
III.
verklaarthet door [naam] bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,